Ga verder naar de inhoud

Deontologie-advies Advies 602

Een stagiair kan een associatie oprichten met zijn patroon of kan ertoe toetreden. Door samenlezing van de artikelen 435, lid 4 en 428, lid 1 Ger. W. is de opname van de opschortende voorwaarde van een latere opname op het tableau, niet vereist.
Kan aan een stagiair het verbod worden opgelegd om eigen cliënteelte ontwikkelen? Het doel van de stage moet bereikt worden. Wanneer het louter de bedoeling zou zijn van een stagemeester om een maximale beschikbaarheid te bereiken, terwijl louter een minimumvergoeding zou worden voorzien, dan is er een onevenwicht in de relaties tussen beide partijen. Dit is contractuele vrijheid.
Aan een stagiair kan opgelegd worden om alle eigen zaken in te brengen in het kantoor. Wanneer evenwel de zaken dienen te worden ingebracht zonder dat de advocaat-stagiair lid is van het samenwerkingsverband, dan is hier mogelijks sprake van een onevenwicht. Dergelijk onevenwicht zou kunnen bestaan als de advocaat-stagiair voor de inbreng van zijn zaken geen tegenprestatie krijgt van de structuur bij wie de zaken worden ingebracht.
Een niet-concurrentiebeding is niet verboden, zij het binnen zekere grenzen.
De stagemeester en stagiair zijn contractueel vrij om te bepalen aan wie de BJB-vergoeding toekomt. Artikel 36, lid 4 van de Codex moet zo geïnterpreteerd worden dat de maandelijkse vergoeding bij een voltijdse beschikbaarheid steeds minstens de genoemde bedragen in lid 1 betreft, ongeacht of de stagemeester en de stagiair zijn overeengekomen dat de stagiair een vergoeding moet betalen voor het gebruik van de lokalen, de infrastructuur of andere kantoorkosten.

Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Merve Köse

Jurist deontologie
Merve Köse

Deel dit artikel

Vraag

De raad van de Orde te ... wenst advies te bekomen met betrekking tot enkele concrete vragen in verband met de stage.


Advies

1.) Is een volledige associatie mogelijk, of blijft deze gelden onder de opschortende v oorwaarde v an een latere opname op het Tableau?

1.
1.1.
Vooreerst merken wij op dat in Afdeling V.1.1. ‘Samenwerkingsverbanden tussen advocaten’ van de Codex geen onderscheid wordt gemaakt tussen tableau-advocaten en advocaten-stagiairs. In de definitie van een samenwerkingsverband (“een duurzame samenwerking tussen advocaten die de uitoefening van het beroep van advocaat of de ondersteuning van die uitoefening beoogt en die een gemeenschappelijke onderneming tussen haar leden vergt.”) wordt gesproken van ‘advocaten’ (artikel 170.1 van de Codex).

1.2.
Essentieel om te kunnen spreken van de een samenwerkingsverband, is het duurzame karakter van de samenwerking. Een samenwerking die maar af en toe of tijdelijk plaatsvindt, valt aldus niet onder het toepassingsgebied van Afdeling V.1.1 ‘Samenwerkingsverbanden tussen advocaten’ van de Codex.

De commissie deontologie opperde tijdens haar vergadering van 18 oktober 2007 dat de stage in de regel geen duurzame samenwerking is, wat niet uitsluit dat een stagiair wel lid kan zijn van een samenwerkingsverband (zie advies 300 van het departement deontologie; wij voegen het uittreksel uit het verslag van de vergadering van 18 oktober 2007 als bijlage toe).

Dit betekent dat een stagiair wel degelijk een associatie kan oprichten met zijn patroon of ertoe kan toetreden.

2.
Wat uw vraag betreffende de opschortende voorwaarde van een latere opname op het tableau betreft, verwijs ik naar artikel 435, lid 4 Ger. W., dat luidt als volgt:

“Iedere stagiair die uiterlijk vijf jaar na zijn inschrijving op de lijst van stagiairs niet doet blijken dat hij alle door zijn balie gestelde verplichtingen is nagekomen, kan uit de lijst worden weggelaten. (eigen markering)

Wanneer de stagiair niet binnen de vijf jaar voldoet aan zijn stageverplichtingen, kan hij aldus niet opgenomen worden op het tableau (de stafhouder dient in dat geval de procedure tot weglating van de lijst van stagiairs op te starten indien daartoe grond bestaat. In tegengesteld geval moet er ambtshalve op het tableau worden opgenomen.). Conform artikel 428, lid 1 Ger. W. kan de betrokkene dan ook niet de titel van advocaat voeren en het beroep van advocaat uitoefenen als hij niet op het tableau wordt opgenomen. Volgens deze bepaling is immers de inschrijving op het tableau van de Orde of op de lijst van stagiairs een van de vereisten om advocaat te zijn.

Zoals u weet moeten op vandaag (en volgens het voorliggende ontwerpreglement samenwerkingsverbanden en MDP) alle leden van een samenwerkingsverband advocaat zijn.

Door samenlezing van de artikelen 435, lid 4 en 428, lid 1 Ger. W. is ons inziens de opname van de opschortende voorwaarde van een latere opname op het tableau, niet vereist.

Verder wensen wij u te wijzen op de artikelen 171.18, lid 3 en 172.5, c van de Codex. Het samenwerkingsverband wordt, behoudens eventuele bepalingen van het Wetboek van vennootschappen, niet van rechtswege ontbonden door het uittreden van één van de leden. De statuten van de associatie moeten bepalen dat het definitief verbod tot beroepsuitoefening, de uitsluiting of de uittreding van een vennoot (en nog andere omstandigheden; zie artikel 172.5, c van de Codex) niet de ontbinding van de vennootschap tot gevolg hebben, behalve wanneer de wet of de statuten dat voorschrijven.

2.) Kan middels overeenkomst aan een stagiair het verbod worden opgelegd om eigen cliënteel te ontwikkelen of, zachter uitgedrukt, kan de verplichting worden opgelegd om slechts eigen cliënteel toe te laten, na voorafgaand akkoord vanwege de stagemeester of het kantoor?

Het Gerechtelijk Wetboek is zeer summier wat betreft het begrip ‘stage’. De nadruk ligt op de regelgeving door de beide communautaire Ordes opgelegd (alsook wat secundair do or de lokale Ordes is gereglementeerd). Wij mogen verwijzen naar STEVENS (STEVENS, J., Advocatuur. Regels & Deontologie, Mechelen, Wolters-Kluwer, 2015, nr. 631) en het door hem geciteerde artikel 1 van het Antwerpse stagereglement. Het bewuste reglement is recentelijk gewijzigd, doch artikel 1 vermeldt nog steeds:

“De stagemeester staat de stagiair met raad en daad bij, adviseert en helpt, kortom geeft hem een opleiding waardoor de stagiair de nodige ervaring kan opdoen om op een volwaardige wijze het beroep te kunnen uitoefenen.
De stagemeester staat de stagiair eveneens bij in diens eigen zaken en inzonderheid in de dossiers die de stagiair verplicht is te behandelen in het kader van de juridische tweedelijnsbijstand.”

Wanneer de advocaat-stagiair in de mogelijkheid wordt gesteld om in de dossiers van zijn stagemeester of het kantoor op dusdanige wijze ervaring op te doen dat hij bij het einde van de stage in staat is om een cliënt (weze ze dan van de stagemeester of het kantoor) op professionele en volwaardige wijze bij te staan, dan lijkt het doel van de stage bereikt.

Men kan de geschetste situatie kaderen in de context waarbij een stagemeester of een kantoor een maximale beschikbaarheid van een advocaat-stagiair verwacht. Dit teneinde de cliënten op een bepaalde wijze van dienst te kunnen zijn. Dergelijke maximale beschikbaarheid gaat vaak niet samen met het opbouwen van eigen cliënteel, maar zal vaak als keerzijde met zich meebrengen dat een advocaat-stagiair een veel hogere vergoeding krijgt dan de minimumvergoeding zoals vastgelegd in uitvoering van de toepasselijke bepalingen van de Codex deontologie. Daaromtrent stelt zich geen probleem (cfr het antwoord op uw 6de vraag).

Wanneer het louter de bedoeling zou zijn van een stagemeester of een kantoor om een maximale beschikbaarheid te bereiken, terwijl louter een minimumvergoeding zou worden voorzien, dan lijkt er sprake van een onevenwicht in de relaties tussen beide partijen. Maar dit is (op heden) contractuele vrijheid. De voorafgaandelijke screening van de overeenkomsten via de stagecommissie zou dergelijke zaken toch moeten kunnen vermijden.

Evenwel dient ook hier te worden opgemerkt dat het niet de bedoeling kan zijn dat deze minimumvergoeding worden ontweken. Evenmin mag dergelijk verbod ertoe leiden dat de advocaat- stagiair zijn verplichtingen inzake tweedelijnsbijstand niet zou kunnen vervullen.

3.) Kan aan een stagiair worden opgelegd om alle eigen zaken in te brengen in het kantoor?

Deze vraag kan bevestigend worden beantwoord. Zoals u weet is het steeds mogelijk om in het kader van een samenwerkingsverband bepaalde soort zaken uit te sluiten van de associatie. Traditioneel wordt daar dan bij verwezen naar activiteiten als curator, schuldbemiddelaar, bewindvoerder,...

Wanneer ook hier het doel van de stage wordt bereikt en een en ander kadert in het toetreden van een advocaat-stagiair tot de structuur van een samenwerkingsverband, dan is dat een keuze die er op gericht is om het beroep op welbepaalde manier uit te oefenen.

Wanneer evenwel de zaken dienen te worden ingebracht zonder dat de advocaat-stagiair lid is van het samenwerkingsverband, dan is hier mogelijks ook sprake van een onevenwicht. Dergelijk onevenwicht zou kunnen bestaan als de advocaat-stagiair voor de inbreng van zijn zaken geen tegenprestatie krijgt van de structuur bij wie de zaken worden ingebracht. Het komt ons voor dat hoe dan ook de advocaat-stagiair niet kan gedwongen worden de cliënten in te brengen en zo gedwongen wordt zijn cliënteel af te staan. Ook hier dient opgemerkt dat het nooit de bedoeling kan zijn dat dergelijke werkwijze als finaal doel zou hebben om de minimale vergoedingen zoals jaarlijks vastgelegd door de algemene vergadering van de Orde van Vlaamse Balies te ontwijken.

4.) Kan aan een stagiair een verregaand beding v an niet-concurrentie w orden opgelegd?

Vooreerst rijst de vraag wat u bedoelt met ‘verregaand’ niet-concurrentiebeding. Op de vraag of een niet-concurrentiebeding an sich mag worden opgelegd, biedt de Codex geen antwoord. Wat niet verboden is, is in principe toegelaten, zij het binnen zekere grenzen. In dat verband wens ik u op artikel XIV.71 WER te wijzen:

“Verboden is elke met de eerlijke beroepspraktijken strijdige daad waardoor een beoefenaar van een vrij beroep de beroepsbelangen van een of meer andere beoefenaars van een vrij beroep of van een of meer andere ondernemingen schaadt of kan schaden.”

Met betrekking tot de concrete vraag of een verregaand niet-concurrentiebeding mag worden opgelegd, hebben wij geen bevoegdheid. Dit is een juridische vraag waarover de rechter uitspraak zou kunnen doen in geval er een geschil zou rijzen. Ons inziens is het niet alleen een vraagstuk betreffende de eerlijke beroepspraktijken (zoals hierboven aangehaald), maar zou er tevens mogelijk een mededingingsrechtelijk probleem kunnen zijn.

Het komt ons voor dat waar de stage een noodzakelijke vereiste is om tot een definitieve beroepsuitoefening te worden toegelaten (opname op het tableau) deze stage aan geen restrictievere voorwaarden mag worden onderworpen dan door de wet opgelegd. Degene die een stageopleiding geeft weet vooraf dat hij een concurrent opleidt. Deze opleiding – die wettelijk verplicht is – mede doen afhangen van beperkingen in de beroepsuitoefening na de opleiding lijken mij niet verenigbaar te zijn met de verplichting tot het volgen van een beroepsopleiding.

5.) Komt de vergoeding uit juridische bijstand (BJB) onvoorwaardelijk toe aan de stagiair zelf, of kan ook de verplichting worden opgelegd om deze vergoeding in de associatie in te brengen?

De Codex bevat hierover geen voorschrift. De stagemeester en stagiair zijn contractueel vrij om te bepalen aan wie die vergoeding toekomt.

Hoewel het een andere vraag betreft, voeg wij volledigheidshalve advies 556 van het departement deontologie toe.

6.) W at met de correcte interpretatie v an artikel 36 Codex Deontologie? De laatste zin v an dit artikel bepaalt dat “die vergoeding” nooit tot gevolg kan hebben dat afbreuk wordt gedaan aan de vergoeding vermeld in lid 1 en lid 2 van dit artikel.
Wordt hiermee bedoeld (meerderheidsstrekking) dat aan de stagiair nooit minder kan worden betaald dan de minima, zoals weergegeven in lid 1 en lid 2 van artikel 36, of wordt hiermee bedoeld dat de vergoeding finaal nooit minder kan zijn dan de vergoeding die de stagemeester en stagiair in onderling overleg bepalen en welke vergoeding derhalve veel hoger kan liggen dan de vastgestelde minima?

Artikel 36, lid 4 van de Codex moet zo geïnterpreteerd worden dat de maandelijkse vergoeding bij een voltijdse beschikbaarheid steeds minstens de genoemde bedragen in lid 1 betreft, ongeacht of de stagemeester en de stagiair zijn overeengekomen dat de stagiair een vergoeding moet betalen voor het gebruik van de lokalen, de infrastructuur of andere kantoorkosten.

Deze interpretatie kan afgeleid worden uit een samenlezing van het eerste en tweede lid van artikel 36 van de Codex (lid 4 verwijst hiernaar). In lid 1 wordt de minimumvergoeding bepaald. Lid 2 vangt aan met de verwijzing naar ‘die minimumvergoedingen’ (bepaald in lid 1) en bepaalt verder dat die kunnen worden aangepast door de algemene vergadering van de Orde van Vlaamse Balies. Met ‘minimumvergoedingen’ worden aldus die vergoedingen bedoeld zoals bepaald in artikel 36, lid 1 van de Codex en niet de onderling door stagemeester en stagiair bedongen vergoeding.

Stefan Pieters
Bestuurder departement stage en permanente vorming

Jacques Van Malleghem
Departement deontologie

Ook interessant

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie Podcast

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen
Deontologie

Individueel e-mailadres wordt verplicht

Advocaten moeten voortaan bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen