Voorzitter op vrijdag: "Toegang tot competent en onafhankelijk juridisch advies moet gegarandeerd zijn, voor vriend én vijand."
Innovatieve oplossingen voor complexe geschillen: een blik op hybride ADR
Deontologie-advies Advies 344
1. Wanneer een arts een geneeskundige verklaring opstelt die voldoet aan de vereisten van artikel 488bis, b), § 6 B.W., schendt hij zijn beroepsgeheim niet en pleegt hij derhalve geen misdrijf.
2. De adviezen van de Provinciale Raden en die van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren zijn niet verbindend.
3. De Code van geneeskundige plichtenleer, opgesteld door de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, is nog niet algemeen verbindend verklaard bij Koninklijk Besluit - artikel 58 van de Code bevat een aantal wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim. Aangezien deze bepaling tevens bepaalt dat de geneesheer in geweten moet oordelen of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht bepaalde gegevens niet mee te delen, is artikel 58 contra legem.
4. Theorie van het gedeeld beroepsgeheim: de geneesheer kan zijn beroepsgeheim niet delen met een advocaat, hoewel hij tevens gebonden is door het beroepsgeheim. Dit laatste is een noodzakelijke, doch geen voldoende voorwaarde.
Dominique Dombret
Merve Köse
Vraag
1. Het probleem dat stafhouder X voorlegt luidt als volgt.
Een advocaat werd geraadpleegd door de dochters van een dame met het verzoek een voorlopig bewindvoerder over hun moeder te laten aanstellen.
De advocaat verzocht zijn cliënten bij de huisarts van de te beschermen persoon een medisch attest te vragen dat krachtens artikel 488bis, b), § 6 bij het verzoekschrift dient te worden gevoegd.
Aanvankelijk weigerde de arts dit.
De arts vroeg in dat verband advies aan de Provinciale Raad van de Orde van Geneesheren van Oost- Vlaanderen.
De Provinciale Raad bevestigde dat aan het verzoekschrift een omstandig geneeskundig verslag dient te worden gevoegd. De arts kan evenwel weigeren dit attest af te leveren. Verder wees de Provinciale
Raad er op dat in een dergelijk verslag de arts de gezondheidstoestand van de persoon en de symptomen van de ziekte dient te beschrijven op basis van een onderzoek dat ten hoogste vijf dagen oud is. Tot slot herinnerde de Provinciale Raad er aan dat het geneeskundig verslag, dat bestemd is voor de vrederechter, onder gesloten omslag bij het verzoekschrift dient te worden gevoegd. Het is daarbij bovendien sterk aan te bevelen dat de arts op de omslag de vermelding “medisch beroepsgeheim” aanbrengt.
De betrokken arts leverde aldus conform dit advies een attest af onder gesloten omslag met de vermelding ‘medisch beroepsgeheim – enkel te openen door de bevoegde vrederechter’.
Omdat deze praktijk een aantal vragen doet rijzen, vroeg stafhouder X advies aan de Provinciale Raad van de Orde van Geneesheren van Oost-Vlaanderen.
De Raad verwees naar het advies van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren d.d. 21 oktober 2006 ‘bescherming van de goederen van onbekwame personen’, dat onder meer het volgende vermeldt: “De deontologische plicht van het onder gesloten omslag afleveren van de geneeskundige verklaring, is nog steeds gegrond. Dit vermijdt bepaalde onwettige verspreiding zelfs vóór de indiening van het verzoekschrift, o.m. door de verzoeker, van medische gegevens die onder het beroepsgeheim vallen.” (eigen markering)
Daarnaast wees de Raad er op dat zij de arts eraan heeft herinnerd dat “het geneeskundig verslag bij het verzoekschrift dient gevoegd te worden, weliswaar onder gesloten omslag”.
2. Volgens stafhouder X druist het standpunt van de Orde van Geneesheren – met name dat het attest zou moeten worden afgeleverd onder gesloten omslag, ten behoeve van de vrederechter, met de vermelding “medisch beroepsgeheim” - in tegen de wet.
Deze nota tracht dan ook een antwoord te bieden op de vraag naar de wettelijkheid van de bestaande praktijk.
Hiertoe zal in een eerste deel het wetgevend kader worden geschetst. In een tweede deel wordt de juridische draagwijdte van de adviezen van de Orde van Geneesheren belicht. Een derde deel behandelt de juridische draagwijdte van de Code van geneeskundige plichtenleer. In een vierde deel komt het gedeeld beroepsgeheim aan bod. Tot slot zullen de nodige besluiten worden geformuleerd.
Advies
1. Wetgevend kader
3. Vooreerst dient te worden gewezen op de wettelijke basis van de verplichting om een geneeskundige verklaring te voegen aan het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder, met name artikel 488bis, b), § 6 B.W., waarvan het eerste lid als volgt luidt:
“Op straffe van niet-ontvankelijkheid wordt, behoudens in spoedeisende gevallen, een omstandig geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift gevoegd, die ten hoogste vijftien dagen oud is, en de gezondheidstoestand van de te beschermen persoon beschrijft.” (eigen markering)
4. De Orde van Geneesheren beroept zich op het beroepsgeheim van de arts om bepaalde modaliteiten op te leggen met betrekking tot de in artikel 488bis, b), § 6 B.W. opgelegde verplichting.
De strafbaarstelling van de schending van het beroepsgeheim is geregeld in artikel 458 Sw. Deze bepaling bevat tevens twee uitzonderingen.
Artikel 458 Sw. luidt als volgt:
“Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in recht [of voor een parlementaire onderzoekscommissie] getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd [euro] tot vijfhonderd [euro].” (eigen markering)
De tweede uitzondering van artikel 458 Sw. betreft aldus de wettelijke verplichting tot bekendmaking. Als de geheimplichtige door de wet verplicht wordt om vertrouwelijke informatie bekend te maken, is er geen schending van het beroepsgeheim.
Deze uitzondering is eigenlijk een verbijzondering van de rechtvaardigingsgrond ‘wettelijk voorschrift’, zoals vervat in artikel 70 Sw.1 Deze bepaling luidt als volgt:
“[Behoudens wat de misdrijven betreft, zoals bepaald in boek II, titel Ibis, is er geen misdrijf], wanneer het feit door de wet voorgeschreven en door de overheid bevolen is.”
Het ‘wettelijk voorschrift’ houdt in dat de persoon die bij de uitvoering van een wettelijk voorschrift een strafbaar feit pleegt, geen misdrijf begaat. Deze rechtsfiguur biedt dus een oplossing voor een conflict tussen twee regels, waarvan de ene de gedraging voorschrijft en de andere de gedraging strafbaar stelt.2
We merken evenwel op dat ‘het wettelijk voorschrift’ als rechtvaardigingsgrond een overbodige constructie is. Wetsconflicten kunnen immers worden opgelost aan de hand van enerzijds de
normenhiërarchie en anderzijds het algemeen principe lex specialis generali derogat.3
Soms wordt artikel 70 Sw. in verband gebracht met artikelen waarbij in de strafbaarstelling zelf de bewoording ‘buiten de gevallen die de wet bepaalt’ voorkomt. We spreken dan ook van een ‘expliciet wettelijk voorschrift’.4 Artikel 458 Sw. is hiervan een voorbeeld.5
De vraag rijst of men een beroep op deze rechtvaardigingsgrond nodig heeft, dan wel dat men kan volstaan met de vaststelling dat het materieel element in de delictsomschrijving niet is voltrokken?
De delictsomschrijving bepaalt immers zelf de uitzonderingen: als de beklaagde zich in één van deze uitzonderingstoestanden bevindt, is er geen misdrijf en is het bijgevolg niet nodig zich op ‘het wettelijk voorschrift’ als rechtvaardigingsgrond te beroepen.6
5. Toegepast op de voorliggende casus betekent dit alles dat artikel 488bis, b), §6 B.W. – dat de arts verplicht om een geneeskundige verklaring op te stellen – kan worden beschouwd als de wettelijke verplichting tot bekendmaking zoals bepaald in artikel 458 Sw.
Artikel 488bis, b), §6 B.W. is dus de bijzondere wet die de verplichting oplegt om gegevens bekend te maken die normaalgezien onder het beroepsgeheim vallen. Door deze verplichting doorbreekt ze de strafbaarstelling van artikel 458 Sw., op grond van het beginsel lex specialis generali derogat, als op grond van artikel 70 Sw.7
Wanneer met andere woorden een arts een geneeskundige verklaring opstelt die voldoet aan de vereisten van artikel 488bis, b), § 6 B.W., schendt hij zijn beroepsgeheim niet en pleegt hij derhalve geen misdrijf. De arts kan zich dus niet verschuilen achter zijn beroepsgeheim wanneer men hem vraagt om een geneeskundige verklaring op te stellen in het kader van artikel 488bis, b), § 6 B.W.8
6. Deze zienswijze wordt algemeen aanvaard door de rechtsleer, doch sommige auteurs verwijzen naar het advies van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren d.d. 19 mei 1992 volgens hetwelk de arts onder gesloten omslag ter attentie van de vrederechter, een verklaring kan afleveren die de gezondheidstoestand van de patiënt op omstandige wijze beschrijft9.
We zullen hierna dan ook onderzoeken wat de juridische draagwijdte is van dit advies van de Nationale Raad, dat zij overigens heeft herhaald in 2006.
2. Juridische draagwijdte van de adviezen van de Orde van Geneesheren
7. De vraag rijst of de organen10 van de Orde van Geneesheren een normerende bevoegdheid hebben.
In dit verband verwijzen we naar het Koninklijk Besluit nr.79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren.11
In de eerste plaats citeren we artikel 6, 3°:
“De provinciale raden zijn bevoegd om:
3° Op eigen initiatief of op hun verzoek, aan de leden van de Orde, adviezen te verstrekken over vragen van de medische plichtenleer, die geen oplossing krijgen in de bij het artikel 15, § 1 bepaalde code of in de rechtspraak gevestigd bij toepassing van § 2, 1° van hetzelfde artikel; de adviezen worden ter goedkeuring aan de nationale raad gezonden en daarna (aan de provinciale raad medegedeeld die ze overmaakt) aan de betrokken geneesheren.” (eigen markering)
Daarnaast vestigen we de aandacht op artikel 15, § 1, eerste en tweede lid en § 2, 2°:
Ҥ 1. De nationale raad stelt de algemene beginselen en de regels vast betreffende de zedelijkheid, de eer, de bescheidenheid, de eerlijkheid, de waardigheid en de toewijding die onontbeerlijk zijn voor de uitoefening van het beroep; deze beginselen en regelen vormen de code van de medische plichtenleer.
De Koning kan, bij een in de Ministerraad overgelegd besluit, bindende kracht verlenen aan de code van medische plichtenleer en aan de aanpassingen die door de nationale raad zouden gedaan worden.
(...)
§ 2. De nationale raad heeft daarenboven tot taak:
(...)
2° op eigen initiatief of op aanvraag van de openbare overheid, van openbare instellingen of van beroepsverenigingen van geneesheren, gemotiveerd advies te geven over algemene vragen, over beginselvraagstukken of over regelen van medische plichtenleer; goedkeuring te verlenen aan de adviezen van de provinciale raden overeenkomstig artikel 6, 3°;
(...)” (eigen markering)
8. Uit het bovenstaande blijkt dat het KB nr. 79 aan de provinciale raden en aan de nationale raad geen normerende bevoegdheid heeft toegekend, doch slechts de mogelijkheid om adviezen te verstrekken.
De Raad van State heeft in twee uitspraken - de zogenaamde methadonarresten12- de vinger op de oude wonde van het gebrek aan normerende bevoegdheid van de organen van de Orde van Geneesheren, gelegd.13
In het eerste arrest d.d. 29 januari 1993 heeft de Raad van State een omzendbrief van de Provinciale Raad van de Orde van Brabant vernietigd. Het tweede arrest d.d. 9 juni 1993 schorst de tenuitvoerlegging van een advies van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren.
Omdat de Raad van State krachtens artikel 14, § 1, respectievelijk artikel 17, § 1 van de gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State14 slechts akten of reglementen van administratieve overheden15 kan vernietigen, respectievelijk schorsen, heeft het rechtscollege zich in beide arresten gebaseerd op de tekst en de toon van de omzendbrief, respectievelijk van het advies om na te gaan of ze een dwingend karakter hebben. Immers, beslissingen kunnen pas het karakter van een vernietigbare akte krijgen indien ze een dwingend karakter hebben.16
In beide gevallen kwam de Raad van State tot het besluit dat de omzendbrief en het advies op imperatieve wijze werden geformuleerd.
9. Hierboven hebben we reeds gesteld dat het KB nr. 79 enkel een adviesbevoegdheid heeft toegekend aan de organen van de Orde van Geneesheren. Uit artikel 6, 3° blijkt bovendien dat de bevoegdheid van de Provinciale Raden beperkt is, zowel wat betreft de materies waarover zij advies mogen verstrekken, als wat de inhoud van de adviezen betreft. Zo mogen de Provinciale Raden slechts advies verstrekken betreffende vragen die geen oplossing krijgen in de Code van geneeskundige plichtenleer of in de rechtspraak van de Provinciale Raden en Raden van Beroep. Bovendien moeten de adviezen voorafgaandelijk worden goedgekeurd door de nationale raad.
Auditeur HUBERT leidt uit de beperking van de adviesbevoegdheid van de Provinciale Raden tot hetgeen niet in de Code van geneeskundige plichtenleer is geregeld, af dat de adviezen van de Provinciale Raden geen hogere waarde kunnen hebben dan de Code. Aangezien de Code zelf niet algemeen bindend is verklaard en de daarin vervatte regels derhalve niet bindend zijn – zij kunnen hoogstens als een formulering van de bestaande regels van plichtenleer worden beschouwd -, kunnen de Provinciale Raden bij de toepassing van hun adviesbevoegdheid geen dwingende regels opleggen.17
10. We kunnen dan ook besluiten dat de adviezen van zowel de Provinciale, als van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren niet verbindend zijn.
In casu blijkt het advies van de Provinciale Raad aan de betreffende geneesheer op imperatieve wijze te zijn geformuleerd:
“Tot slot wensen wij er aan te herinneren dat het geneeskundig verslag, dat bestemd is voor de vrederechter, onder gesloten omslag bij het verzoekschrift dient gevoegd te worden.
Het is sterk aan te bevelen dat de arts op de omslag de vermelding “medisch beroepsgeheim” aanbrengt.” (eigen markering)
Ook de adviezen van 18 januari 1992 en 21 oktober 2006 hebben een dwingend karakter. Dit laatste advies doet zelfs denken aan een reglement:
“(...) De Nationale Raad vestigt de aandacht van alle artsen op deze aanbeveling. Graag werd de Nationale Raad op de hoogte gebracht van de gevallen waarin de geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift niet onder gesloten omslag afgeleverd zou zijn, teneinde de provinciale raad op wiens Lijst de betrokken arts ingeschreven is, hiervan in kennis te stellen.”
3. Juridische draadwijdte van de Code van geneeskundige plichtenleer
11. Hierboven hebben we reeds gewezen op artikel 15, § 1 van het KB nr. 79, volgens hetwelk de Nationale Raad de Code van medische plichtenleer (hierna: de Code) opstelt en de Koning er bindende kracht aan kan verlenen.
Zoals reeds vermeld, is dit laatste op heden nog niet gebeurd.
12. Hoofdstuk V van de Code betreft het beroepsgeheim van de geneesheer. Artikel 58 bevat een aantal wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim:
“Binnen uitdrukkelijk vastgelegde perken, gelden wettelijke uitzonderingen voor de hierna opgesomde gevallen. De geneesheer moet in geweten oordelen of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht bepaalde gegevens niet mede te delen.
(...)
g. Het afleveren van geneeskundige verslagen en verklaringen in uitvoering van de wettelijke voorschriften inzake de bescherming van de persoon van de geesteszieke en inzake de bescherming van de goederen van personen die wegens hun lichaams- of geestestoestand geheel of gedeeltelijk onbekwaam zijn die te beheren.
(...)” (eigen markering)
Uit het eerste lid kunnen we afleiden dat de Nationale Raad aan de artsen toelaat om in geweten af te wijken van de door de wet toegestane uitzonderingen op het beroepsgeheim. Met andere woorden, wanneer een wettelijke bepaling - zoals in casu artikel 488bis, b), § 6 B.W. - de arts verplicht zijn beroepsgeheim in bepaalde mate aan de kant te schuiven, mag deze laatste volgens de Nationale Raad zich toch beroepen op zijn beroepsgeheim om bepaalde gegevens vooralsnog niet te verstrekken.
Aangezien de Code op heden nog niet algemeen verbindend is verklaard bij Koninklijk Besluit, hebben de bepalingen van deze Code geen verbindende kracht. Zelfs indien de Code algemeen verbindend zou zijn verklaard, dan gaat de wet in materiële zin nog steeds voor op het Koninklijk Besluit.
We kunnen dan ook besluiten dat de bepaling van artikel 58 van de Code contra legem is.
13. In casu heeft de Provinciale Raad aan de betreffende geneesheer het volgende geadviseerd:
“Weliswaar dient aan het verzoekschrift gericht aan de vrederechter inderdaad een omstandig geneeskundig verslag te worden toegevoegd doch, in weerwil van hetgeen meester Vanoutrive voorhoudt, kan vanzelfsprekend elke arts die hiertoe wordt aangezocht weigeren dergelijk attest af te leveren.
Het spreekt vanzelf dat een arts dergelijk geneeskundig verslag maar zal opstellen wanneer hij er in geweten van overtuigd is dat het inderdaad aangewezen is dat, met het oog op de bescherming van de goederen van betrokkene, een voorlopig bewindvoerder wordt aangeduid.” (eigen markering)
Op basis van hetgeen we hierboven hebben toegelicht, kunnen we stellen dat dit onderdeel van het advies ingaat tegen de wettelijke bepaling van artikel 488bis, b), § 6 B.W., volgens hetwelk een omstandige geneeskundige verklaring bij het verzoekschrift moet worden gevoegd, behoudens in spoedeisende gevallen.
14. Tot slot dienen we wel op te merken dat, hoewel de bepalingen van de Code geen verbindende kracht hebben, een Provinciale Raad een regel die in de Code is vervat mag beschouwen als “een
deontologische regel welke zich als zodanig opdringt aan de geneesheren”18. Een Provinciale Raad mag bij de uitoefening van zijn tuchtrechtelijke opdracht de bepalingen van de Code “citeren en beschouwen als regels van medische deontologie”19.20
4. Gedeeld beroepsgeheim
15. Hierboven hebben we vastgesteld dat zowel op basis van het algemeen principe lex specialis generali derogat als op grond van artikel 70 Sw. de geneesheer geen misdrijf pleegt in de zin van artikel 458 Sw. wanneer hij een omstandige geneeskundige verklaring opstelt conform artikel 488bis, b), § 6 B.W.
Verder is gebleken dat de adviezen van de organen van de Orde van Geneesheren geen bindende kracht hebben.
Op basis hiervan kunnen we dan ook al besluiten dat in het voorliggende geval het advies van de Provinciale Raad van de Orde van Geneesheren van Oost-Vlaanderen geenszins juridisch afdwingbaar is. Met andere woorden, de geneesheer kan niet juridisch verplicht worden om de omstandige geneeskundige verklaring, bestemd voor de vrederechter, onder gesloten omslag af te leveren. Wanneer de arts het attest overmaakt aan degene die het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder zal indienen, schendt hij zijn beroepsgeheim niet.
Eigenlijk hoeven we dan ook niet na te gaan of de geneesheer desgevallend “gemoedsrust” zou kunnen vinden indien hij het attest aan een advocaat zou overmaken, die eveneens gebonden is door het beroepsgeheim.
Niettemin werpen we volledigheidshalve kort een blik op de theorie van het gedeeld beroepsgeheim.
16. Uit de doctrine blijkt dat het een wijd verspreid misverstand is dat het volstaat dat de bestemmeling van de vertrouwelijke informatie tevens gebonden is door het beroepsgeheim. Het is een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde. De overdracht van informatie moet bovendien noodzakelijk zijn om de diagnose of de therapie verder te zetten. Ze moet gebeuren met uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming van de geheimgerechtigde of minstens plaatsvinden in zijn belang. Het onthullen van vertrouwelijke gegevens kan dan ook alleen gebeuren aan hulpverleners die betrokken zijn bij de hulpverlening aan een welbepaalde patiënt en die bovendien optreden met dezelfde finaliteit. 21
We kunnen dan ook stellen dat de geneesheer zijn beroepsgeheim niet kan delen met een advocaat.
17. We besluiten dat de arts die een geneeskundige verklaring opstelt in het kader van de aanstelling van een voorlopig bewindvoerder, geen “gemoedsrust” kan vinden in de gedachte dat hij dit document zou kunnen afgeven aan een advocaat, die net zoals hij gebonden is door het beroepsgeheim.
5. Besluit
18. Het uitgangspunt van deze nota was een concrete casus waarbij de vraag rees of het standpunt van de Orde van Geneesheren dat de geneesheer een geneeskundige verklaring, bestemd voor de vrederechter, moet afleveren onder gesloten omslag, niet indruist tegen de wet.
Hiertoe hebben we vooreerst het wettelijk kader uit de doeken gedaan.
Artikel 458 Sw. dat de strafbaarstelling van de schending van het beroepsgeheim regelt, bevat twee uitzonderingen. Eén ervan is de wettelijke verplichting tot bekendmaking. Deze uitzondering is eigenlijk een verbijzondering van de rechtvaardigingsgrond ‘wettelijk voorschrift’, zoals vervat in artikel 70 Sw.
Artikel 488bis, b), §6 B.W. – dat de arts verplicht om een geneeskundige verklaring op te stellen – kan worden beschouwd als de wettelijke verplichting tot bekendmaking zoals bepaald in artikel 458 Sw.
Artikel 488bis, b), §6 B.W. is dus de bijzondere wet die de verplichting oplegt om gegevens bekend te maken die normaalgezien onder het beroepsgeheim vallen. Door deze verplichting doorbreekt ze de strafbaarstelling van artikel 458 Sw., zowel op grond van het beginsel lex specialis generali derogat, als op grond van artikel 70 Sw.
Wanneer met andere woorden een arts een geneeskundige verklaring opstelt die voldoet aan de vereisten van artikel 488bis, b), § 6 B.W., schendt hij zijn beroepsgeheim niet en pleegt hij derhalve geen misdrijf. De arts kan zich dus niet verschuilen achter zijn beroepsgeheim wanneer men hem vraagt om een geneeskundige verklaring op te stellen in het kader van artikel 488bis, b), § 6 B.W.
In de tweede plaats hebben we de juridische draagwijdte van de adviezen van de Orde van Geneesheren onderzocht. Dit leert ons dat de adviezen van de Provinciale Raden en die van de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren niet verbindend zijn.
In de derde plaats kwam de juridische draagwijdte van de Code van geneeskundige plichtenleer aan bod. De Code, opgesteld door de Nationale Raad van de Orde van Geneesheren, is op heden nog niet algemeen verbindend verklaard bij Koninklijk Besluit.
Artikel 58 van de Code bevat een aantal wettelijke uitzonderingen op het beroepsgeheim. Aangezien deze bepaling tevens bepaalt dat de geneesheer in geweten moet oordelen of hij door het beroepsgeheim toch niet wordt verplicht bepaalde gegevens niet mee te delen, is artikel 58 contra legem.
Tot slot werd de theorie van het gedeeld beroepsgeheim kort belicht, hoewel dit op basis van de bovenstaande bevindingen niet meer nodig was. Hieruit blijkt dat de geneesheer zijn beroepsgeheim
niet kan delen met een advocaat, hoewel deze laatste tevens gebonden is door het beroepsgeheim. Dit laatste is een noodzakelijke, doch geen voldoende voorwaarde.
19. Op basis van het bovenstaande kunnen we besluiten dat in casu (en in het algemeen) het advies van de Provinciale Raad van de Orde van Geneesheren van Oost-Vlaanderen geenszins juridisch afdwingbaar is. Met andere woorden, de geneesheer kan niet juridisch verplicht worden om de omstandige geneeskundige verklaring, bestemd voor de vrederechter, onder gesloten omslag af te leveren. Wanneer de arts het attest zonder gesloten omslag overmaakt aan degene die het verzoekschrift tot aanstelling van een voorlopig bewindvoerder zal indienen, schendt hij zijn beroepsgeheim niet.
Departement deontologie
1 I. VAN DER STRAETE en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 138.
2 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 1999, 213.
3 C.VANDENWYNGAERT, o.c., 214.
4 Volledigheidshalve merken we op dat ‘het wettelijk voorschrift’ ook impliciet kan zijn, d.w.z. dat de tegennorm niet uitdrukkelijk in de strafbaarstelling is opgenomen. Aangezien dit in casu niet van toepassing is, gaan we hierop niet verder in.
5 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 214.
6 C. VAN DEN WYNGAERT, o.c., 215.
7 F. BLOCKX, ‘Het medisch beroepsgeheim. Overzicht van rechtspraak (1985-2002)’, T. Gez. 2004-2005, 11.
8 Vred. Westerlo 15 mei 2008, rolnr. 08A331, onuitg., zoals aangehaald door V. BERTOUILLE, K. ROTTHIER en E. VAN DEN EEDEN, Voorlopig bewind – praktische handleiding, Kluwer, 2008, 36.
9 V. BERTOUILLE, K. ROTTHIER en E. VAN DEN EEDEN, o.c., 36; T. DELAHAYE en C. CASTELEIN, Het voorlopig bewind, Larcier, 2007, 28.
10 Artikel 1 van het Koninklijk Besluit nr.79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren omschrijft de organen van de Orde van Geneesheren als volgt: de provinciale raden, de raden van beroep en de nationale raad. In casu zijn slechts de provinciale raden en de nationale raad van belang.
11 Koninklijk Besluit nr. 79 van 10 november 1967 betreffende de Orde der geneesheren, B.S., 14 november 1967.
12 R.v.St. nr.41.825, 29 januari 1993, APT 1993, 36, advies B. HAUBERT; Vl. T. Gez. 1993, 53, noot T. BALTHAZAR; R.v.St. 9 juni 1993, Vl. T. Gez. 1993, 56, noot T. BALTHAZAR.
13 T. BALTHAZAR, “De methadonarresten van de Raad van State en de normatieve bevoegdheid van de Orde van Geneesheren”, Vl. T. Gez. 1993, 63.
14 Gecoördineerde wetten van 12 januari 1973 op de Raad van State, B.S., 21 maart 1973.
15 Hierbij merken we op dat de Raad van State in 2004 echter heeft geoordeeld dat de Orde van Geneesheren geen administratieve overheid is. R.v.St., STUER, nr. 127.342 van 22 januari 2004.
16 T. BALTHAZAR, l.c., 64.
17 T. BALTHAZAR, l.c., 65.
18 Cass. 19 juni 1980, Pas. 1980, I, 1290.
19 Cass. 17 maart 1978, R.D.P. 1982, 899, noot LOUVEAUX.
20 T. BALTHAZAR, l.c., 67.
21 I. VAN DER STRAETEN en J. PUT, Beroepsgeheim en hulpverlening, Brugge, die Keure, 2005, 211; T. BALTHAZAR, “Het gedeeld beroepsgeheim is geen uitgesmeer d beroepsgeheim”, T. Gez. 2004-2005, 144.