Standpunt KB nr. 3: geen inachtneming terbeschikkingstelling voor onderbreking van strafuitvoering
De OVB staat kritisch tegenover de interpretatie van de temporele uitsluitingsvoorwaarden van de onderbreking van de strafuitvoering door het Directoraat-generaal Penitentiaire inrichtingen van de FOD Justitie.
De lezing strookt niet met de ratio legis van de maatregel en de essentie van de terbeschikkingstelling en vertoont een inconsistentie met een andere bepaling uit het besluit.
Het KB nr. 3 houdende diverse bepalingen inzake strafprocedure en uitvoering van straffen en maatregelen in het kader van de strijd tegen de verspreiding van het coronavirus COVID-19 maakt een onderbreking van de strafuitvoering mogelijk voor bepaalde veroordeelden. De voorwaarden daarvoor staan in artikel 7.
Veroordeelden die een of meerdere vrijheidsbenemende straffen ondergaan waarvan het totaal meer dan 10 jaar bedraagt worden uitgesloten van die modaliteit.
Ter verduidelijking van het KB heeft het Directoraat-generaal Penitentiaire inrichtingen van de FOD Justitie gecommuniceerd dat voor de berekening van die termijn niet enkel de hoofdgevangenisstraf in rekening gebracht moet worden, maar ook de terbeschikkingstelling van de strafuitvoeringsrechtbank. Een persoon die veroordeeld is tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met bijkomend een terbeschikkingstelling van 10 jaar, zou bijgevolg niet in aanmerking komen.
De OVB is het daar manifest mee oneens en is van mening dat enkel rekening zou mogen worden gehouden met de hoofdgevangenisstraf om te bepalen of een veroordeelde al dan niet uitgesloten dient te worden van de modaliteit tot onderbreking van de strafuitvoering.
Zij haalt daarvoor 3 redenen aan:
- De terbeschikkingstelling is een bijkomende straf waarvan de uitvoering als gevangenisstraf niet automatisch zeker is en de duur niet op voorhand vaststaat. Dat is net de essentie ervan. Zij gaat ook pas in na het verstrijken van de hoofdgevangenisstraf. De strafuitvoeringsrechtbank zal de beslissing bovendien pas maken ten laatste twee maanden voor het verstrijken van de effectieve hoofdstraf.
- Artikel 6 van het KB stelt dat de maatregel tot doel heeft de concentratie van de gevangenisbevolking te verminderen, de gezondheidsrisico’s door het telkens verlaten van en terugkeren naar de gevangenis te beperken en zo mede het risico op een piek van besmettingen tegen te gaan. Een restrictieve lezing van artikel 7 waarbij de drempel om een onderbreking van de strafuitvoering te bekomen net hoger wordt gelegd, druist in tegen de ratio legis van die bepaling.
- De terbeschikkingstelling wordt expliciet als uitsluitingsvoorwaarde gebruikt in artikel 15 van het KB betreffende de vervroegde invrijheidstelling. Mocht de regering de bedoeling hebben gehad om de bijkomende straf van de terbeschikkingstelling mee in rekening te brengen voor de onderbreking van de strafuitvoering, zou zij die dan niet hebben opgenomen in artikel 7 zoals wel expliciet gebeurd is voor artikel 15?