Toelichting: insolventie
Reglement tot wijziging van Hoofdstuk III.6 Insolventie van de Codex Deontologie voor Advocaten
De reglementering van het beroep van advocaat moet gerechtvaardigd zijn uit hoofde van doelstellingen van algemeen belang. De bepalingen moeten met name objectief gerechtvaardigd zijn op grond van de openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid, dan wel op grond van dwingende redenen van algemeen belang zoals de bescherming van consumenten, afnemers van diensten of het waarborgen van een goede rechtsbedeling.
Artikel 473 Ger. W. laat de stafhouder toe bewarende maatregelen te nemen. Die maatregelen neemt de stafhouder wanneer de voorzichtigheid dat eist om nadeel aan derden en aan de eer van de Orde te voorkomen. In zijn arrest van 28 juni 2013 (AR D.12.0020.N) heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat uit de wetsgeschiedenis van die bepaling blijkt dat die maatregel los van de opening van een tuchtonderzoek kan worden genomen en zonder dat een voorafgaande veroordeling vereist is. Wanneer een advocaat geconfronteerd wordt met moeilijkheden zoals vermeld in artikel 160bis, verhoogt dat het risico op inbreuken op de deontologie in het algemeen en op problemen bij de behoorlijke uitoefening van het beroep, die cliënten en derden kunnen benadelen, in het bijzonder. Om die problemen zoveel mogelijk te voorkomen, kunnen bewarende maatregelen van de stafhouder noodzakelijk zijn. Dit injunctierecht van de stafhouder blijft echter dode letter wanneer de stafhouder niet op de hoogte is van feiten die aanleiding zouden kunnen geven tot het nemen van bewarende maatregelen. Naast de bescherming van cliënten en derden kan de Orde van advocaten de advocaat die (financiële) problemen heeft ook ondersteunen om de continuïteit van zijn onderneming te waarborgen. Dat kan ook hier slechts wanneer de Orde die problemen kent. Om die redenen wordt in artikel 160bis een meldplicht ingevoerd.
Het Hof van Cassatie heeft bij arrest van 18 september 2020 geoordeeld dat het faillissement van een vrij beroep enkel kan leiden tot de stopzetting van de op datum van de faillietverklaring uitgeoefende activiteit, maar niet tot verlies van rechtswege van het recht op toegang tot de bewuste beroepsactiviteit. Deontologisch regels mogen niet leiden tot het verhinderen of bemoeilijken van een nieuwe, zelfs identieke activiteit.
In geval van faillissement moet de advocaat zijn stafhouder informeren over zijn professionele intenties, zijnde de hervatting van zijn activiteiten als advocaat, dan wel zijn verzoek tot weglating van het tableau of de lijsten bedoeld in artikel 432 Ger. W. Indien de advocaat nalaat zijn intentie mee te delen, kan een situatie ontstaan waarbij een gefailleerde advocaat de facto niet langer het beroep van advocaat uitoefent, maar wel nog als advocaat op het tableau of op de lijsten bedoeld in artikel 432 Ger. W. is ingeschreven. Gezien de publiciteit verbonden aan die inschrijving, is het van openbaar belang dat dergelijke situaties niet voorkomen. Daarom geeft het reglement de raad van de Orde de mogelijkheid om de advocaat in dat geval weg te laten van het tableau of de lijsten bedoeld in artikel 432 Ger. W. Om de rechten van de betrokken advocaat te vrijwaren moet dat gebeuren met de procedure zoals in tucht, zoals bedoeld in de artikelen 196 tot 206 van de Codex Deontologie van de Orde van Vlaamse Balies. Aan artikel 196 van de Codex, dat de gevallen opsomt waarin de raad van de Orde de procedure zoals in tucht moet volgen, wordt daarom paragraaf 2 uitgebreid. Uit het arrest van 18 september 2020 van het Hof van Cassatie blijkt dat de Orde van Vlaamse Balies andere gronden van weglating van het tableau, van de lijst van stagiairs of de lijst van EU-advocaten, kan invoeren dan degene die zijn bepaald in het Gerechtelijk Wetboek.