Deontologie-advies Advies 76
Beroepsgeheim en vertrouwelijkheid van briefwisseling met een privaat-deskundige - problemen i.v.m. beroepsgeheim staan ter beoordeling van de rechtbanken en niet van de Stafhouders
Auteur
Dominique Dombret

Auteur
Merve Köse

Ik dank U voor de toezending van het dossier dat ik onderzocht heb, en ziehier mijn bevindingen :
De vraag wordt gesteld of in dit specifiek geval de met een privaat deskundige gevoerde briefwisseling van de advocaat, in casu de vorige advocaat van de nv X. al dan niet confidentieel is.
Ik wijs er op dat de vraagstelling afwijkt doordat zij stelt dat bedoelde briefwisseling van Mr Z. aan de Procureur des Konings onder het beroepsgeheim valt, wat niet hetzelfde is als de vertrouwelijkheid van briefwisseling.
Vooreerst dient opgemerkt te worden dat Ir. Y. geen cliënt was van Mr Z., vermits deze de raadsman was van de nv X. en slechts de tussenkomst voor advies van Ir. Y. heeft aangeraden aan zijn cliënten.
Wanneer hij dus correspondentie voert met Ir. Y. valt deze a priori niet onder de vertrouwelijkheid van briefwisseling, vermits deze slechts gereglementeerd wordt wat betreft de vertrouwelijkheid van briefwisseling tussen advocaten.
Wat betreft het beroepsgeheim kan er aan getwijfeld worden of enig beroepsgeheim bestaat in hoofde van Ir. Y. daar van een privaat deskundige normaal slechts een discretieplicht wordt verwacht.
(Gerechtelijke experten echter hebben, net zoals magistraten, een algemene geheimhoudingsplicht m.b.t. alle geheimen die ze in het kader van hun beroepsuitoefening ontvangen. Deze geheimhoudingsplicht geldt tegenover derden ; t.o.v. hun opdrachtgever (bv. de onderzoeksrechter) moeten ze echter alles mededelen wat ze binnen het kader van hun opdracht hebben vastgesteld. Indien ze in rechte worden ondervraagd als getuige hebben ze echter een spreekplicht ; hetgeen waarvan ze in het kader van hun functie kennis hebben gekregen, behoort hen immers niet persoonlijk toe, maar behoort aan de justitie (zie STESSENS, G., Beroepsgeheim versus (economisch-financieel) strafrecht, C.B.R. Jaarboek 1996-97, 404)).
Hier kan dan ook de regel toegepast worden dat de brieven die deze privaat deskundige ontvangt van de advocaat van zijn opdrachtgever door hem moeten kunnen gebruikt worden in een procedure, zoals ook een advocaat kan afstappen volgens vaste rechtspraak van zijn beroepsgeheim wanneer hij om bv. zijn recht op ereloon te bewijzen, correspondentie met zijn cliënt in rechte voorbrengt, alles vanzelfsprekend met de gepaste discretie en eventueel na de rechtbank verzocht te hebben de zaak in raadkamer te horen.
Of tenslotte de brieven die mee gestuurd werden bij de correspondentie die Ir. Y. heeft ontvangen van advocaat Z. en met name de brieven aan de Procureur des Konings onder het beroepsgeheim van de advocaat vallen en derhalve uit de debatten zouden moeten geweerd worden, lijkt mij een probleem dat niet door de Stafhouders kan opgelost worden.
Terecht werd verwezen naar de discussie die daarover bestaat in rechtspraak en die werd geresumeerd in een artikel van mijn hand in de Courant, jaargang 1998-99, pag. 74 e.v., in zonderheid nr 6 e.v., maar dan zitten wij op het terrein van het beroepsgeheim en geenszins op het terrein van de confidentialiteit van briefwisseling.
Het terrein van het beroepsgeheim behoort in tegenstrijd tot dat van de confidentialiteit van briefwisseling tussen advocaten tot de rechtsmacht van de rechtbanken en geenszins tot deze van Stafhouders; die enkel een raadgevende opdracht hebben terzake.
Ik meen dus dat het de rechtbank is die zich in deze zal moeten uitspreken en dat de Stafhouders daarin geen oordeel te vellen hebben.
Stafhouder Jo Stevens
Bestuurder departement deontologie