Ga verder naar de inhoud

Bijlagen wit­was­pre­ven­tie­ver­plich­tin­gen

Boek I. – Algemene bepalingen

Boek II. - Verplichtingen van de advocaat inzake de voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

Dominique Dombret

Jurist deontologie
Dominique Dombret

Deel dit artikel

Boek I. – Algemene bepalingen

Titel 1. – Definities

Art. 1.

Voor de toepassing van de Codex, wordt beschouwd als “witwassen van geld”:

  1. de omzetting of overdracht van geld of andere goederen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij een dergelijke activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van de daden van die persoon te ontkomen;
  2. het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van geld of goederen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;
  3. de verwerving, het bezit of het gebruik van geld of goederen, wetende, op het tijdstip van ontvangst, dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;
  4. deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van één van de in de punten 1°, 2° en 3° bedoelde daden.

Art. 2.

Voor de toepassing van de Codex, wordt beschouwd als “financiering van terrorisme”: de verstrekking of verzameling van geldmiddelen en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met het oogmerk dat deze worden gebruikt of in de wetenschap dat zij, geheel of gedeeltelijk, zullen worden gebruikt door een terroristische organisatie, of door een terrorist die alleen handelt, zelfs zonder enige band met een bijzondere terroristische daad.

Art. 3.

Voor de toepassing van de Codex, wordt verstaan onder:

  1. «WG/FT»: het witwassen van geld en de financiering van terrorisme;
  2. “WG/FTP”: het witwassen van geld, de financiering van terrorisme en de financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens;
  3. “Richtlijn 2015/849“: Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie;
  4. “uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849”: de uitvoeringsmaatregelen bedoeld in de artikelen 10 tot en met 15 van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010 en (EU) nr. 1095/20;
  5. “Europese verordening betreffende geldovermakingen”:
    1. tot en met 25 juni 2017, Verordening (EG) nr. 1781/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler;
    2. vanaf 26 juni 2017, Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006;
      1. “Verordening 2016/679”: Verordening (EU) 2016/679 van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming);
  6. “Bindende bepalingen betreffende financiële embargo’s“: de verplichtingen inzake financiële embargo’s, bevriezingen van tegoeden en andere beperkende maatregelen en de waakzaamheidsplichten in het kader van de strijd tegen terrorisme, financiering van terrorisme of financiering van de proliferatie van massavernietigingswapens opgelegd in Europese verordeningen, in de besluitwet van 6 oktober 1944 ter inrichting van de controle op alle mogelijke overdrachten van goederen en waarden tussen België en het buitenland, in de wet van 11 mei 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de besluiten van de Veiligheidsraad van de Organisatie van de Verenigde Naties, in de wet van 13 mei 2003 inzake de tenuitvoerlegging van de beperkende maatregelen die genomen worden door de Raad van de Europese Unie ten aanzien van Staten, sommige personen en entiteiten, in de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering van deze wetten, in het koninklijk besluit van 28 december 2006 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen de financiering van het terrorisme, of in de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering van dit koninklijk besluit;
    1. “Wet van 30 juli 2018”: Wet van 30 juli 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens;
  7. “lidstaat”: een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER);
  8. ”derde land”: een staat die geen partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
  9. “derde land met een hoog risico“: een derde land waarvan de WG/FT-regelgeving door de Europese Commissie is aangemerkt, overeenkomstig artikel 9 van Richtlijn 2015/849, als een regelgeving die strategische tekortkomingen vertoont die een aanzienlijke bedreiging vormen voor het financiële stelsel van de Europese Unie, of dat door de Financiële Actiegroep, het Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst, de Nationale Veiligheidsraad of de onderworpen entiteiten is aangemerkt als een land met een hoog geografisch risico;
  10. “Financiële Actiegroep“ of “FAG“: de intergouvernementele instelling voor de uitwerking van internationale normen ter bestrijding van WG/FTP;
  11. ”Europese toezichthoudende autoriteiten“: de autoriteit opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie, de autoriteit opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie, en de autoriteit opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie, hierna te noemen de “ETA’s”;
  12. “Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst“: het ministerieel comité opgericht bij het koninklijk besluit van 23 juli 2013 houdende oprichting van het Ministerieel Comité en van het College voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst, dat verantwoordelijk is voor de vaststelling en de coördinatie van de algemene politiek inzake de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst en voor de bepaling van de prioriteiten van de diensten die op dat vlak werkzaam zijn;
  13. “Nationale Veiligheidsraad”: de nationale Raad opgericht bij het koninklijk besluit van 28 januari 2015 tot oprichting van de Nationale Veiligheidsraad verantwoordelijk voor de coördinatie van de strijd tegen de financiering van terrorisme en de proliferatie van massavernietigingswapens;
  14. “coördinatieorganen“: het Ministerieel Comité voor de coördinatie van de strijd tegen het witwassen van geld van illegale afkomst en de Nationale Veiligheidsraad;
  15. “financiële inlichtingeneenheid”: een financiële inlichtingeneenheid opgericht door een lidstaat overeenkomstig artikel 32 van Richtlijn 2015/849 of een gelijkwaardige financiële inlichtingeneenheid opgericht door een derde land, hierna “FIE“ genoemd;
  16. “CFI“: de Cel voor financiële informatieverwerking bedoeld in artikel 76;
  17. “toezichtautoriteiten“: de Stafhouder van de Orde waartoe de advocaat behoort;
  18. “de Stafhouder van de Orde waartoe de advocaat behoort”: wordt bepaald op basis van de advocaat die dominus litis is op het betrokken dossier (voor de toepassing van deze bijlage wordt deze verder aangeduid als “de Stafhouder”);
  19. “onderworpen entiteit”: een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 5, §§ 1 en 4 van de Wet;
  20. “in een andere lidstaat of in een derde land gevestigde onderworpen entiteit“: een onderworpen entiteit die in een andere lidstaat of in een derde land een dochteronderneming, een bijkantoor of een andere vestigingsvorm heeft via agenten of distributeurs die haar daar op permanente wijze vertegenwoordigen;
  21. “onderworpen entiteit die onder het recht van een andere lidstaat ressorteert”: een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2015/849, die onderworpen is aan de wettelijke en reglementaire bepalingen van een andere lidstaat waarmee deze richtlijn wordt omgezet;
  22. “onderworpen entiteit die onder het recht van een derde land ressorteert“: een natuurlijke of rechtspersoon die een activiteit uitoefent als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Richtlijn 2015/849, die gevestigd is in een derde land en die onderworpen is aan de wettelijke en reglementaire bepalingen ter bestrijding van WG/FT;
  23. “groep“: een groep van ondernemingen die bestaat uit ondernemingen die met elkaar verbonden zijn door een betrekking in de zin van artikel 22 van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad, evenals de bijkantoren van die verbonden ondernemingen die gevestigd zijn in een andere lidstaat dan deze laatste of in een derde land;
  24. “criminele activiteit”: iedere vorm van betrokkenheid bij het plegen van een misdrijf dat in verband staat met:
    1. terrorisme of de financiering van terrorisme;
    2. georganiseerde misdaad;
    3. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen;
    4. illegale handel in wapens, goederen en koopwaren met inbegrip van antipersoonsmijnen en/of submunitie;
    5. mensensmokkel;
    6. mensenhandel;
    7. exploitatie van de prostitutie;
    8. illegaal gebruik bij dieren van stoffen met hormonale werking of illegale handel in dergelijke stoffen;
    9. illegale handel in menselijke organen of weefsels;
    10. fraude ten nadele van de financiële belangen van de Europese Unie;
    11. ernstige fiscale fraude, al dan niet georganiseerd;
    12. sociale fraude;
    13. verduistering door personen die een openbare functie uitoefenen en corruptie;
    14. ernstige milieucriminaliteit;
    15. namaak van muntstukken of bankbiljetten;
    16. namaak van goederen;
    17. zeeroverij;
    18. een beursmisdrijf;
    19. het onwettig openbaar aantrekken van spaargeld;
    20. het verlenen van bankdiensten, financiële diensten, verzekeringsdiensten of geldovermakingsdiensten, of valutahandel, of enige andere gereglementeerde activiteit, zonder over de voor die activiteiten vereiste vergunning te beschikken of aan de toegangsvoorwaarden te voldoen;
    21. oplichting;
    22. misbruik van vertrouwen;
    23. misbruik van vennootschapsgoederen;
    24. een gijzeling;
    25. een diefstal;
    26. afpersing;
    27. de staat van faillissement;
    28. informaticacriminaliteit;
  25. “goederen”: activa van welke aard ook, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, en rechtsbescheiden of -instrumenten in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze activa blijken;
  26. “levensverzekeringsovereenkomst”: een levensverzekeringsovereenkomst in de zin van deze die vallen onder tak 21 als bedoeld in bijlage II van de wet van 13 maart 2016 op het statuut van en het toezicht op de verzekerings- of herverzekeringsondernemingen, of een verzekeringsovereenkomst waarbij het beleggingsrisico door de verzekeringnemer wordt gedragen;
  27. “trust”: een rechtsverhouding die door een rechtshandeling van de oprichter in het leven wordt geroepen (“express trust”), als bedoeld in artikel 122 van de wet van 16 juli 2004 houdende het Wetboek van internationaal privaatrecht;
  28. “uiteindelijke begunstigde”: de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt, de lasthebber van de cliënt of de begunstigde van levensverzekeringsovereenkomsten en/of de natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan.
    Worden beschouwd als personen die de uiteindelijke eigenaar zijn van of zeggenschap hebben over de cliënt, de lasthebber van de cliënt of de begunstigde van levensverzekeringsovereenkomsten:
    1. in het geval van vennootschappen:
      1. de natuurlijke perso(o)n(en) die rechtstreeks of onrechtstreeks een toereikend percentage van de stemrechten of van het eigendomsbelang in deze vennootschap houden, met inbegrip van het houden van aandelen aan toonder.
        Een door een natuurlijke persoon gehouden belang van meer dan vijfentwintig procent van de stemrechten of van meer dan vijfentwintig procent van de aandelen of het kapitaal van de vennootschap, geldt als een indicatie van een toereikend percentage van de stemrechten of van het direct belang in de zin van het eerste lid.
        Een belang gehouden door een vennootschap die onder zeggenschap staat van één of meerdere natuurlijke perso(o)n(en), of van meerdere vennootschappen die onder zeggenschap staan van dezelfde natuurlijke persoon of natuurlijke personen, van meer dan vijfentwintig procent van de aandelen of van meer dan vijfentwintig procent van het kapitaal van de vennootschap, geldt als indicatie van een toereikend onrechtstreeks belang in de zin van het eerste lid;
      2. de natuurlijke perso(o)n(en) die zeggenschap heeft/hebben over deze vennootschap via andere middelen.
        De uitoefening van zeggenschap via andere middelen kan met name worden vastgesteld volgens de criteria bedoeld in artikel 22, leden 1 tot en met 5, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad;
      3. de natuurlijke persoon of personen die beho(o)rt(en) tot het hoger leidinggevend personeel, indien na uitputting van alle mogelijke middelen en op voorwaarde dat er geen gronden voor verdenking bestaan, geen van de personen als bedoeld onder i) of ii) is geïdentificeerd, of indien er enige twijfel bestaat of de geïdentificeerde persoon of personen de uiteindelijke begunstigde(n) is, respectievelijk zijn;
    2. in het geval van fiducieën of trusts, alle volgende personen:
      1. de oprichter(s);
      2. de fiduciebeheerder(s) of trustee(s);
      3. de eventuele protector(s);
      4.  de begunstigden, of wanneer de personen die de begunstigden van de fiducie of van de trust zijn, nog niet werden aangeduid, de categorie van personen in wier hoofdzakelijk belang de fiducie of de trust werd opgericht of werkzaam is;
    3. elke andere natuurlijke persoon die wegens het feit dat hij directe of indirecte eigenaar is of via andere middelen, uiteindelijke zeggenschap over de fiducie of de trust uitoefent;
      1. In het geval van (internationale) verenigingen zonder winstoogmerk en van stichtingen:
        1. de personen, respectievelijk bedoeld in artikel 9:5, eerste lid, artikel 10:9 en artikel 11:7 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, die lid zijn van de raad van bestuur;
        2. de personen die gemachtigd zijn de vereniging te vertegenwoordigen overeenkomstig artikel 9:7, § 2, van hetzelfde Wetboek;
        3. de personen belast met het dagelijks bestuur van de (internationale) vereniging of stichting, bedoeld respectievelijk in artikel 9:10, artikel 11:14, en artikel 10:10, van hetzelfde Wetboek;
        4. de stichters van een stichting, bedoeld in artikel 1:3, van hetzelfde Wetboek;
        5. de natuurlijke personen of, wanneer deze personen nog niet werden aangeduid, de categorie van natuurlijke personen in wier hoofdzakelijk belang de (internationale) vereniging zonder winstoogmerk of stichting werd opgericht of werkzaam is;
        6. elke andere natuurlijke persoon die via andere middelen uiteindelijke zeggenschap over de (internationale) vereniging of stichting uitoefent;
      2. In het geval van juridische constructies die vergelijkbaar zijn met fiducieën of trusts, de natuurlijke persoon of personen die gelijkwaardige of soortgelijke functies als onder b) bekleedt of bekleden;
        Worden beschouwd als natuurlijke perso(o)n(en) voor wiens/wier rekening een verrichting wordt uitgevoerd of een zakelijke relatie wordt aangegaan, de natuurlijke personen die voordeel behalen of zullen behalen uit deze verrichting of zakelijke relatie en in rechte of in feite, rechtstreeks of onrechtstreeks, beschikken over de bevoegdheid om te beslissen over de uitvoering van die verrichting of het aangaan van die zakelijke relatie en/of de modaliteiten ervan te bepalen of ermee in te stemmen;
  29. “politiek prominente persoon”: een natuurlijk persoon die een prominente publieke functie bekleedt of bekleed heeft, en met name:
    1. staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen;
    2. parlementsleden of leden van soortgelijke wetgevende organen;
    3. leden van bestuurslichamen van politieke partijen;
    4. leden van hooggerechtshoven, grondwettelijke hoven of van andere hoge rechterlijke instanties, met inbegrip van administratieve rechterlijke instanties, die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;
    5. leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;
    6. ambassadeurs, consuls, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten;
    7. leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van overheidsbedrijven;
    8. bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie;
    9. de natuurlijke personen die functies uitoefenen die worden aangemerkt als prominente publieke functies opgenomen in de door de Europese Commissie in toepassing van artikel 20bis, lid 3, van richtlijn 2015/849 gepubliceerde lijst;
      Middelbare of lagere functies vallen niet onder de in de punten a) tot en met i) bedoelde publieke functies;
  30. “familielid”:
    1. de echtgenoot of een persoon die als gelijkwaardig met de echtgenoot wordt aangemerkt;
    2. de kinderen en de echtgenoten van die kinderen of de personen die als gelijkwaardig met de echtgenoot worden aangemerkt;
    3. de ouders;
  31. “personen bekend als naaste geassocieerden”:
    1. natuurlijke personen die samen met een politiek prominente persoon de uiteindelijke begunstigden zijn van een entiteit bedoeld in 28°, a), b), c), of d), of waarvan bekend is dat zij met een politiek prominente persoon andere nauwe zakelijke relaties hebben;
    2. natuurlijke personen die als enige de uiteindelijke begunstigden zijn van een entiteit bedoeld in 27°, a), b), c) of d), waarvan bekend is dat deze in feite werd opgericht ten behoeve van een politiek prominente persoon;
  32. “leidinggevende advocaten”: advocaten met voldoende kennis van de blootstelling van hun instelling aan het WG/FT-risico en die een voldoende hoge hiërarchische positie bekleden om beslissingen te nemen die van invloed zijn op die blootstelling, zonder dat het noodzakelijk gaat om een lid van het wettelijk bestuursorgaan;
  33. “internationale organisatie“: een middelen- of belangenassociatie opgericht bij een internationale overeenkomst tussen Staten, voorzien in voorkomend geval van gemeenschappelijke organen, die rechtspersoonlijkheid bezit en onderworpen is aan een rechtsstelsel onderscheiden van dat van de leden
  34. “zakelijke relatie”: een professionele of commerciële relatie die wordt aangegaan met een cliënt en waarvan wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren:
    1. indien deze zakelijke relatie voortvloeit uit het sluiten van een overeenkomst ter uitvoering waarvan de partijen gedurende een bepaalde of onbepaalde termijn verschillende opeenvolgende verrichtingen zullen uitvoeren of waardoor een aantal doorlopende verbintenissen ontstaan; of
    2. indien deze zakelijke relatie voortvloeit uit het feit dat een cliënt regelmatig een beroep doet, zonder een overeenkomst te sluiten als bedoeld onder a), op eenzelfde advocaat voor de uitvoering van verschillende opeenvolgende verrichtingen;
  35. “managementverantwoordelijkheden”: de verantwoordelijkheden toegekend aan personen die directiefuncties uitoefenen in een onderworpen entiteit door of krachtens een wettelijke bepaling, de statuten, of een toekenning van bevoegdheden door de betrokken entiteit;
  36. “managementfuncties”: de functies van lid van een wettelijk bestuurs- of beheersorgaan van de betrokken onderworpen entiteit, met name, de functies van bestuurder, zaakvoerder, afgevaardigde bij de dagelijkse werking, lid van het directiecomité, de directieraad of van de raad van toezicht, en alle functies die de bevoegdheid inhouden om deze onderworpen entiteit te kunnen verbinden en haar te vertegenwoordigen ten aanzien van derden, met name de overheidsinstanties, inbegrepen de CFI en de toezichthoudende autoriteit bevoegd ten aanzien van de onderworpen entiteit;
  37. “de Wet”: de Wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten
  38. “samenwerkingsverband”: duurzame samenwerking zoals omschreven in artikel 170 van de Codex;
  39. “kantoor”: de leden van een samenwerkingsverband en al hun medewerkers en stagiairs die vast of ten minste regelmatig samenwerken met de advocaat en of het samenwerkingsverband;
  40. “advocaat” : zowel de individuele advocaat als het kantoor waarvan de individuele advocaat deel uitmaakt;
  41. “authenticatiedienst”: dienst aangeboden door de Federale Overheidsdienst Beleid en Ondersteuning, overeenkomstig artikel 9 van de wet van 18 juli 2017 inzake elektronische identificatie, die elektronische aanmeldingsdiensten voor overheidstoepassingen omvat;
  42. “Gegevensbeschermingsautoriteit” : de autoriteit opgericht door de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit;
  43. “dominus litis” : de advocaat die, voor een bepaald dossier of voor alle dossiers van een bepaalde cliënt, ongeacht of het gaat om procedures, dan wel om adviesverlening, verantwoordelijk is voor de relatie tussen de advocaat, zijn kantoor en de cliënt.

Titel 2. – Risicogebaseerde benadering

Art. 4.

  1. Behoudens andersluidende bepalingen gaat de advocaat, overeenkomstig de bepalingen van de Wet, over tot de tenuitvoerlegging op gedifferentieerde wijze van de preventieve maatregelen bedoeld in boek II, in functie van hun evaluatie van de WG/FT-risico’s.
  2. In een kantoor dat in totaal meer dan 25 advocaten, medewerkers en stagiairs telt, worden deze maatregelen uitgeoefend en georganiseerd op kantoorniveau. Elke raad van de Orde kan gemotiveerd afwijken van voormeld aantal door bepaalde kantoren met minder dan of gelijk aan 25 advocaten, medewerkers en stagiairs ook onder toepassing van dit lid te brengen.

Boek II. - Ver­plich­tin­gen van de advocaat inzake de voorkoming van het witwassen van geld en de fi­nan­cie­ring van terrorisme

Titel 1. – Organisatie en interne controle

Hoofdstuk 1. – Organisatie en interne controle van de advocaat

Art. 5.

  1. De advocaat ontwikkelt en past doeltreffende gedragslijnen, procedures en interne controlemaatregelen toe die evenredig zijn met zijn aard en omvang
    1. om te voldoen aan de bepalingen van de Wet, van de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan en van de uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2015/849, en om de op het niveau van de Europese Unie, België en de advocaat zelf geïdentificeerde desbetreffende risico’s te beperken en effectief te beheren
    2. om in voorkomend geval te voldoen aan de bepalingen van de Europese verordening betreffende geldovermakingen;
    3. om te voldoen aan de bindende bepalingen betreffende financiële embargo’s.
  2. De gedragslijnen, procedures en interne controlemaatregelen bedoeld in paragraaf 1 omvatten:
    1. de ontwikkeling van gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen betreffende, met name, de risicobeheermodellen, de cliëntacceptatie, cliëntenonderzoek, de waakzaamheid ten aanzien van de cliënten en de verrichtingen, de melding van vermoedens, bewaring van bewijsstukken, de interne controle, alsook het beheer van de naleving van de verplichtingen bepaald in de Wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, de Europese verordening betreffende geldovermakingen en de beperkende maatregelen bedoeld in paragraaf 1, 3°;
    2. voor zover passend gezien de aard en de omvang van de advocaat en onverminderd de verplichtingen die door of krachtens andere wettelijke bepalingen zijn vastgelegd:
      1. een onafhankelijke auditfunctie om de in 1° bedoelde gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen te testen;
      2. procedures om bij de aanwerving en de aanstelling van personeelsleden of medewerkers en stagiairs van de advocaat na te gaan of deze personen blijk geven van passende betrouwbaarheid, rekening houdend met de risico’s die verbonden zijn aan de uit te voeren opdrachten en functies;
    3. het sensibiliseren van de personeelsleden en medewerkers en stagiairs van de advocaat en voor de WG/FT-risico’s en de opleiding van deze personen inzake de maatregelen voor de beperking van dergelijke risico’s.
  3. De advocaat legt de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen die ze instellen op grond van paragraaf 1, ter goedkeuring voor aan de leidinggevende advocaten.
  4. De advocaat vergewist zich van de geschiktheid en de doeltreffendheid van de maatregelen genomen om te voldoen aan dit artikel en verbetert deze maatregelen in voorkomend geval

Art. 6.

  1. De advocaat die rechtspersoon is, wijst, onder de leden van zijn wettelijk bestuursorgaan of, in voorkomend geval, van zijn effectieve leiding, de verantwoordelijke persoon aan, op het hoogste niveau, om te waken over de toepassing en de naleving van de bepalingen van de Wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan en, in voorkomend geval, van de bestuursrechtelijke beslissingen genomen op grond van deze bepalingen, van de Europese verordening betreffende geldovermakingen en van de beperkende maatregelen bedoeld in artikel 5, § 1, 3°.
    Wanneer de advocaat een natuurlijke persoon is, worden de in het eerste lid bedoelde functies door die persoon uitgeoefend.
  2. Onverminderd paragraaf 3, wijst de advocaat daarnaast één of meerdere personen aan die belast zijn met het toezicht op de tenuitvoerlegging van de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen bedoeld in artikel 5, met de analyse van de atypische verrichtingen en met de opstelling van de desbetreffende schriftelijke verslagen overeenkomstig de artikelen 34 en 35 teneinde er zo nodig een passend gevolg aan te geven krachtens artikel 36. Deze personen zorgen bovendien voor de sensibilisering en de opleiding van het personeel en de medewerkers en stagiairs overeenkomstig artikel 8.
    Wanneer de advocaat een rechtspersoon is, wordt of worden de in het eerste lid bedoelde persoon of personen aangewezen door zijn wettelijk bestuursorgaan of zijn effectieve leiding.
    De advocaat gaat voorafgaandelijk na of de in het eerste lid bedoelde persoon of personen beschikken over:
    1. de nodige professionele betrouwbaarheid om hun functies integer uit te oefenen;
    2. de passende deskundigheid, kennis van het Belgisch wettelijk en reglementair kader inzake de voorkoming van WG/FTP, de beschikbaarheid, het hiërarchisch niveau en de bevoegdheden binnen de entiteit, die nodig zijn voor de effectieve, onafhankelijke en autonome uitoefening van deze functies;
    3. de bevoegdheid om op eigen initiatief aan het wettelijk bestuursorgaan of de effectieve leiding van de advocaat die een rechtspersoon is of aan de natuurlijke persoon die de hoedanigheid heeft van advocaat, alle noodzakelijke of nuttige maatregelen voor te stellen, met inbegrip van de inzetting van de vereiste middelen om de conformiteit en doeltreffendheid van de interne maatregelen ter bestrijding van WG/FTP te waarborgen.
  3. Als dit verantwoord is om rekening te houden met de aard en de omvang van de advocaat, met name wat de rechtsvorm, de beleidsstructuur of het personeelsbestand betreft, kunnen de functies bedoeld in paragraaf 2 worden uitgeoefend door de persoon bedoeld in paragraaf 1.

Art. 7.

De advocaat ontwikkelt en legt passende procedures ten uitvoer die evenredig zijn met zijn aard en omvang, om zijn personeelsleden of zijn medewerkers en stagiairs in staat te stellen om aan de personen die aangewezen zijn op grond van artikel 6, via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal, de inbreuken bij het vervullen van de verplichtingen bepaald in dit boek, te melden.

Art. 8.

  1. De advocaat neemt maatregelen die evenredig zijn met zijn risico’s, aard en omvang, om zijn personeelsleden waarvan de functie dat vereist, en zijn medewerkers en stagiairs bekend te maken met de bepalingen van de Wet en de besluiten en reglementen genomen ter uitvoering ervan, met inbegrip van de toepasselijke voorschriften inzake gegevensbescherming, en, in voorkomend geval, de verplichtingen bedoeld in artikel 5, § 1, 2° en 3°.Hij zorgt ervoor dat de in het eerste lid bedoelde personen de gedragslijnen, procedures en internecontrolemaatregelen die overeenkomstig artikel 5, § 1, door de advocaat wordt toegepast, kennen en begrijpen en dat ze beschikken over de vereiste kennis aangaande de toepasselijke methodes en criteria om de verrichtingen te identificeren die verband kunnen houden met WG/FT, aangaande de wijze waarop moet worden gehandeld in een dergelijk geval, en aangaande de wijze waarop moet worden voldaan aan de verplichtingen bedoeld in artikel 5, § 1, 2° en 3°.
    Hij vergewist er zich bovendien van dat de personen bedoeld in het eerste lid op de hoogte zijn van de interne meldingsprocedures bedoeld in artikel 7 en de procedures voor de melding aan de Stafhouder.

  2. De maatregelen bedoeld in paragraaf 1 houden onder meer in dat de in het eerste lid van die paragraaf bedoelde personen deelnemen aan speciale permanente opleidingsprogramma’s. Ze kunnen worden bepaald rekening houdend met de door deze personen uitgeoefende functies bij de advocaat en met de WG/FT-risico’s inzake waarmee ze geconfronteerd kunnen worden bij de uitoefening van deze functies.

Hoofdstuk 2. – Organisatie en interne controle binnen de groepen

Art. 9.

  1. De advocaat die deel uitmaakt van een groep moet de op groepsniveau geldende gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT toepassen, daaronder met name inbegrepen de gedragslijnen inzake gegevensbescherming en de gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep ten behoeve van de strijd tegen WG/FT.
    De in het eerste lid bedoelde gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie schrijven voor dat de advocaten die deel uitmaken van de groep, wanneer dat nodig is ter voorkoming van WG/FT, alle relevante informatie met betrekking tot, met name, de identiteit en de kenmerken van zijn betrokken cliënten, de identiteit van de lasthebbers en de uiteindelijke begunstigden van deze cliënten, het doel en de aard van de zakelijke relaties met deze cliënten, hun verrichtingen, alsook, in voorkomend geval, de analyse van hun atypische verrichtingen en, behoudens andersluidende instructie van de Stafhouder, de meldingen van vermoedens waarbij deze cliënten betrokken zijn, delen overeenkomstig modaliteiten en onder voorwaarden die afdoende garanties bieden met betrekking tot vertrouwelijkheid, de bescherming van persoonsgegevens en het gebruik van de uitgewisselde informatie, met inbegrip van garanties om de onthulling ervan te voorkomen.
    De in een andere lidstaat of in een derde land gevestigde advocaat zorgt ervoor dat deze gedragslijnen en procedures doeltreffend worden toegepast in zijn vestigingen in die andere lidstaat en dat derde land.
  2. De in een andere lidstaat gevestigde advocaat moet erop toezien dat zijn vestigingen de nationale bepalingen van die andere lidstaat ter omzetting van Richtlijn 2015/849 eerbiedigen.
  3. De in een derde land gevestigde advocaat moet erop toezien dat zijn vestigingen in dat derde land de nationale bepalingen van dat land eerbiedigen die voorzien in minimumvoorschriften inzake de strijd tegen WG/FT die minstens even streng zijn als die waarin de Wet voorziet.
    De samenwerkingsverbanden die in één van de derde landen zijn gevestigd waar de minimumvoorschriften inzake de strijd tegen WG/FT minder streng zijn dan die waarin de Wet voorziet, moeten erop toezien dat hun vestigingen de in de Wet bepaalde voorschriften, met inbegrip van de voorschriften inzake gegevensbescherming, toepassen voor zover het recht van het betrokken derde land dit toestaat.
    Indien het volgens het recht van een derde land niet is toegestaan dat de krachtens paragraaf 1 voorgeschreven gedragslijnen en procedures worden toegepast, ziet de advocaat erop toe dat de vestiging van het samenwerkingsverband waar hij deel van uitmaakt in dat derde land naast de lokale maatregelen verdere maatregelen neemt om het WG/FT-risico doeltreffend te beheersen en informeert hij de Stafhouder.

Art. 10.

Advocaten, associaties of groeperingen mogen geen bijkantoor of vertegenwoordigingskantoor openen in een land of gebied dat door de Koning is aangewezen met toepassing van artikel 54 van de Wet.
Zij mogen noch rechtstreeks noch onrechtstreeks een dochtervennootschap verwerven of oprichten die werkzaam is als onderworpen entiteit die gedomicilieerd, geregistreerd of gevestigd is in het bovenbedoelde land of gebied.

Titel 2. – Algemene risicobeoordeling

Art. 11.

De advocaat neemt passende maatregelen die evenredig zijn met zijn aard en omvang voor het identificeren en beoordelen van de WG/FT-risico’s waaraan hij is blootgesteld, met name rekening houdend met de kenmerken van zijn cliënten, producten, diensten of verrichtingen die hij aanbiedt, de betrokken landen of geografische gebieden, en de leveringskanalen waarop een beroep wordt gedaan.

Bij zijn algemene risicobeoordeling bedoeld in het eerste lid, houdt hij ten minste rekening met de variabelen vermeld in lijst I. Hij kan bovendien rekening houden met de in lijst II vermelde factoren die wijzen op een potentieel lager risico, en houdt ten minste rekening met de in lijst III vermelde factoren die wijzen op een potentieel hoger risico.
Hij houdt eveneens rekening met de relevante bevindingen van het door de Europese Commissie overeenkomstig artikel 6 van Richtlijn 2015/849 opgemaakte verslag, met het verslag opgemaakt door de coördinatieorganen krachtens artikel 68 van de Wet, elk voor wat hen aanbelangt, evenals met alle relevante informatie waarover ze beschikken.

Art. 12.

De algemene risicobeoordeling bedoeld in artikel 11 wordt gedocumenteerd, bijgewerkt en ter beschikking gehouden van de Stafhouder.
De advocaat moet tegenover de Stafhouder kunnen aantonen dat de gedragslijnen, de procedures en de interne controlemaatregelen die hij vaststelt overeenkomstig artikel 5, in voorkomend geval met inbegrip van het cliëntacceptatiebeleid, in verhouding staan tot het ge-identificeerde WG/FT-risico.
De bijwerking van de algemene risicobeoordeling houdt in voorkomend ook in dat de individuele risicobeoordelingen bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid, worden bijgewerkt.

Art. 13.

De Stafhouder kan beslissen dat bepaalde gedocumenteerde risicobeoordelingen niet vereist zijn, indien de aan de betrokken activiteiten inherente specifieke risico’s duidelijk en inzichtelijk zijn.

Titel 3. – Waakzaamheidsonderzoek ten aanzien van de cliënten en de verrichtingen

Hoofdstuk 1. – Algemene waakzaamheidsverplichtingen

Afdeling 1. – Algemene bepalingen

Art. 14.

  1. De advocaat neemt ten aanzien van zijn cliënten waakzaamheidsmaatregelen die bestaan in het volgende:
    1. het identificeren en verifiëren van de identiteit van de personen bedoeld in afdeling 2, overeenkomstig de bepalingen van voornoemde afdeling;
    2. beoordelen van de kenmerken van de cliënt en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie of de occasionele verrichting en daartoe in voorkomend geval bijkomende informatie inwinnen, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 3; en
    3. een waakzaamheid aan de dag leggen ten aanzien van de occasionele verrichtingen, alsook een doorlopende waakzaamheid ten aanzien van de verrichtingen die gedurende de zakelijke relatie worden uitgevoerd, overeenkomstig de bepalingen van afdeling 4.
  2. De in paragraaf 1 bedoelde waakzaamheidsmaatregelen zijn gebaseerd op een individuele beoordeling van de WG/FT-risico’s, rekening houdend met de bijzondere kenmerken van de cliënt en de zakelijke relatie of de betrokken verrichting. Deze individuele risicobeoordeling houdt bovendien rekening met de algemene risicobeoordeling bedoeld in artikel 11, eerste lid, evenals met de variabelen en factoren bedoeld in het tweede lid van hetzelfde artikel waarmee deze laatste met name rekening houdt.
    Wanneer ze in het kader van hun individuele risicobeoordeling bedoeld in het eerste lid, gevallen van hoog risico identificeren, neemt de advocaat maatregelen van verhoogde waakzaamheid. Hij kan vereenvoudigde waakzaamheidsmaatregelen toepassen indien hij gevallen van laag risico identificeert.
    De advocaat zorgt er in elk geval voor dat hij tegenover de Stafhouder kan aantonen dat de waakzaamheidsmaatregelen die hij toepast, in verhouding staan tot het geïdentificeerde WG/FT-risico.

Afdeling 2. – Verplichtingen tot identificatie en identiteitsverificatie

Onderafdeling 1. – Te identificeren personen

Art. 15.

  1. De advocaat identificeert en verifieert de identiteit van de cliënten:
    1. met wie hij zakelijke relaties aangaat;
    2. die occasioneel, buiten een zakelijke relatie bedoeld in 1°:
      1. één of meerdere verrichtingen uitvoeren waartussen een verband lijkt te bestaan, voor een bedrag van 10.000 euro of meer; of
      2. onverminderd de verplichtingen uit hoofde van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, één of meerdere overschrijvingen of geldovermakingen verrichten, in de zin van die verordening, waartussen een verband lijkt te bestaan, en voor een bedrag van meer dan 1.000 euro, of ongeacht het bedrag, wanneer de betrokken geldmiddelen door de advocaat contant of in anoniem elektronisch geld zijn ontvangen.
        Voor de toepassing van het eerste lid wordt een in België uitgevoerde overmaking van geld op de betaalrekening van een begunstigde niet beschouwd als een overschrijving of geld-overmaking in de zin van de Europese verordening betreffende geldovermakingen, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
        1. de betrokken rekening uitsluitend de betaling van de prijs voor de levering van goederen of diensten maakt;
        2. de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde een onderworpen entiteit is;
        3. de betalingsdienstaanbieder van de begunstigde de persoon die met de begunstigde een overeenkomst heeft gesloten voor de levering van goederen of diensten, via de begunstigde terug kan traceren aan de hand van een unieke transactiecode; en
        4. het bedrag van de geldovermaking niet hoger is dan 1.000 euro;
    3. die niet onder 1° tot en met 2° vallen en ten aanzien van wie er een vermoeden van witwassen van geld of van financiering van terrorisme bestaat;
    4. voor dewelke er wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of juist zijn.
    5. voor wie er redenen zijn om te betwijfelen dat de persoon die in het kader van een zakelijke relatie een verrichting wenst uit te voeren wel degelijk de cliënt is met wie de zakelijke relatie is aangegaan of zijn gemachtigde en geïdentificeerde lasthebber.
  2. Voor de toepassing van paragraaf 1, 2°, moet onder « verrichtingen waartussen een verband bestaat » worden verstaan verrichtingen die door een en dezelfde persoon worden uitgevoerd, die betrekking hebben op een en dezelfde verrichting van dezelfde aard die hetzelfde of een gelijkaardig doel hebben en die op dezelfde plaats worden uitgevoerd, ongeacht of die verrichtingen tegelijkertijd dan wel met korte tussenpozen worden uitgevoerd.

Art. 16.

In voorkomend geval identificeert de advocaat de lasthebber(s) van de cliënten bedoeld in artikel 15 en verifieert hij hun identiteit en hun bevoegdheid om op te treden in naam van die cliënten.

Art. 17.

  1. In voorkomend geval identificeert de advocaat de uiteindelijke begunstigde(n) van de cliënten bedoeld in artikel 15, en de uiteindelijke begunstigde(n) van de lasthebbers bedoeld in artikel 16, en neemt hij passende maatregelen om hun identiteit te verifiëren.
    De identificatie van de uiteindelijke begunstigden overeenkomstig het eerste lid omvat het nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggen-schapsstructuur van de cliënt of lasthebber die een vennootschap, rechtspersoon, stichting, fiducie, trust of soortgelijke juridische constructie is.
    De in het eerste lid bedoelde verplichting om de redelijke maatregelen te nemen die nodig zijn om de identiteit van de uiteindelijk begunstigde te verifiëren, is met name van toepassing wanneer de geïdentificeerde uiteindelijke begunstigde een in artikel 3, 28°, tweede lid, a), iii), bedoeld lid van het hoger leidinggevend personeel is.
  2. Paragraaf 1 is niet van toepassing indien de cliënt, de lasthebber van de cliënt, of een vennootschap die zeggenschap heeft over de cliënt of de lasthebber, een vennootschap is die genoteerd is op een gereglementeerde markt , in de zin van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU, in een lidstaat of op een gereglementeerde markt in een derde land waar de genoteerde vennootschap onderworpen is aan wettelijke bepalingen die gelijkwaardig zijn aan de bepalingen van de genoemde richtlijn en die met name vereisten tot openbaarmaking van de deelnemingen in de betrokken vennootschap opleggen die gelijkwaardig zijn aan die waarin het recht van de Europese Unie voorziet.
    Onderafdeling 2. – Voorwerp van de identificatie en de identiteitsverificatie

Art. 18.

  1. Teneinde te voldoen aan zijn verplichting tot identificatie van de personen bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17, verzamelt de advocaat relevante informatie over deze personen om ze met voldoende zekerheid te kunnen onderscheiden van elke andere persoon, rekening houdend met het overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, geïdentificeerde risiconiveau.
  2. Onverminderd de in paragraaf 3 bedoelde omstandigheden die een laag risico vertegenwoordigen of de in paragraaf 4 bedoelde omstandigheden die een hoog risico vertegenwoordigen, is de relevante informatie bedoeld in paragraaf 1:
    1. wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een natuurlijke persoon, zijn naam, voornaam, geboortedatum en -plaats en, in de mate van het mogelijke, zijn adres;
    2. wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een rechtspersoon, zijn maatschappelijke naam, zijn maatschappelijke zetel, de lijst van de bestuurders en de bepalingen inzake de bevoegdheid om de rechtspersoon te verbinden;
    3. wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een trust , een fiducie of een soortgelijke juridische constructie, zijn benaming, de informatie bedoeld in 1° of 2° betreffende zijn trustee(s) of fiduciebeheerder(s), zijn oprichter(s), in voorkomend geval zijn protector(s), evenals de bepalingen inzake de bevoegdheid om de trust, de fiducie of de vergelijkbare juridische constructie te verbinden.

      In afwijking van het eerste lid, 1°:
    4. wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op een natuurlijke persoon in zijn hoedanigheid van uiteindelijke begunstigde, gebeurt de identificatie van zijn geboortedatum en -plaats in de mate van het mogelijke;
    5. wanneer de identificatieverplichting betrekking heeft op natuurlijke personen in hun hoedanigheid van uiteindelijke begunstigen van een stichting, een (internationale) vereniging zonder winstoogmerk, een fiducie of een trust, of een vergelijkbare juridische constructie, die haar/zijn begunstigden aanwijst op basis van hun specifieke kenmerken of de specifieke categorie waartoe ze behoren, wint de advocaat voldoende informatie in betreffende de betrokken kenmerken of categorie om op het tijdstip van uitbetaling of op het tijdstip waarop de begunstigden hun definitieve rechten uitoefenen, in staat te zijn de identiteit vast te stellen van de natuurlijke personen die de uiteindelijke begunstigden zijn.
  3. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting laag is, kan de advocaat de informatie die hij inwint, beperken ten opzichte van deze opgesomd in paragraaf 2. De ingewonnen informatie moet evenwel voldoende blijven om de betrokken persoon met voldoende zekerheid te kunnen onderscheiden van elke andere persoon.
  4. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting hoog is, moet de advocaat zich er met verhoogde aandacht van vergewissen dat de op grond van paragraaf 2 ingewonnen informatie hem in staat stelt om de betrokken persoon op onbetwistbare wijze te onderscheiden van elke andere persoon. Indien nodig wint hij daartoe bijkomende informatie in.

Art. 19.

  1. Om te voldoen aan zijn verplichting tot verificatie van de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17, toetst de advocaat, om voldoende zekerheid te verkrijgen dat hij de betrokken personen kent, alle of een deel van de identificatiegegevens die verzameld zijn op grond van artikel 18 aan:
    1. één of meerdere bewijsstukken of betrouwbare en onafhankelijke informatiebronnen die deze gegevens kunnen bevestigen;
    2. indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van elektronische identificatiemiddelen zoals deze aangeboden of erkend binnen de authenticatiedienst zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de wet van 18 juli 2017 inzake elektronische identificatie, die de identiteit van personen online bevestigen;
    3. indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van relevante vertrouwensdiensten zoals bedoeld in Verordening 910/2014.
      Daarbij moet de advocaat rekening houden met het overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, geïdentificeerde risiconiveau.
  2. Onverminderd de toepassing van de paragrafen 3 en 4, verifieert de advocaat alle op grond van artikel 18, § 2, verzamelde identificatiegegevens.
  3. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, blijkt dat het risico verbonden aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting laag is, kan de advocaat de op grond van artikel 18 ingewonnen informatie die hij verifieert, beperken. De geverifieerde informatie moet evenwel voldoende blijven om de advocaat voldoende zekerheid te verschaffen over zijn kennis van de betrokken persoon.
  4. Wanneer uit de individuele risicobeoordeling uitgevoerd overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, blijkt dat het aan de cliënt en de zakelijke relatie of aan de verrichting verbonden risico hoog is, verifieert de advocaat alle informatie die hij heeft ingewonnen op grond van artikel 18, en vergewist hij zich er met verhoogde aandacht van dat de documenten en informatiebronnen waarop hij een beroep doet om deze informatie te verifiëren, hem een hoge mate van zekerheid verschaffen over zijn kennis van de betrokken persoon.

Art. 20.

Bij het aangaan van een nieuwe zakelijke relatie met juridische entiteiten bedoeld in artikel 74, § 1 van de Wet, verzamelt de advocaat een bewijs van die registratie van de in artikel 74, § 1 van de Wet bedoelde informatie of een uittreksel uit dat register.
De advocaat die toegang heeft tot het in artikel 73 van de Wet bedoeld centraal register van de uiteindelijke begunstigden, tot de gelijkwaardige registers die worden bijgehouden in andere lidstaten op grond van artikel 30, lid 3, van Richtlijn 2015/849 of in derde landen, of tot registers van de uiteindelijke begunstigden van trusts, fiducieën of gelijksoortige juridische constructies die worden bijgehouden in andere lidstaten op grond van artikel 31, lid 4, van Richtlijn 2015/849, of in derde landen baseert zich echter niet uitsluitend op de raadpleging van deze registers om te voldoen aan zijn verplichtingen inzake identificatie en verificatie van de identiteit van de uiteindelijke begunstigden van zijn cliënten, van de lasthebbers van zijn cliënten of de begunstigden van levensverzekeringsovereenkomsten. Hij neemt daartoe bijkomende maatregelen die evenredig zijn met overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, geïdentificeerde risiconiveau.

Onderafdeling 3. – Tijdstip van de identificatie en de identiteitsverificatie

Art. 21.

De advocaat voldoet aan zijn verplichting tot identificatie en verificatie van de identiteit van de cliënten bedoeld in artikel 15, § 1, en van de uiteindelijke begunstigden bedoeld in artikel 17, § 1, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan met zijn cliënten of occasionele verrichtingen uit te voeren waarvoor hij is aangezocht.
De advocaat voldoet aan zijn verplichting tot identificatie en verificatie van de identiteit van de lasthebbers van de cliënten bedoeld in artikel 16 vooraleer deze lasthebbers gebruik ma-ken van hun bevoegdheid om de cliënten die zij vertegenwoordigen te verbinden.

Art. 22.

In afwijking van artikel 21, eerste en tweede lid, mag de advocaat, onverminderd artikel 27, in bijzondere omstandigheden die limitatief zijn opgesomd in zijn interne procedures en voor zover het noodzakelijk is dat de uitoefening van de activiteiten niet wordt onderbroken, de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17 tijdens de zakelijke relatie verifiëren, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:1° uit de overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, uitgevoerde individuele risicobeoordeling blijkt dat de zakelijke relatie een laag WG/FT-risico vertegenwoordigt;
2° de verificatie van de identiteit van de betrokken personen wordt overeenkomstig artikel 19 zo spoedig mogelijk na het eerste contact met de cliënt verricht.

Onderafdeling 4. – Niet-nakoming van de verplichting tot identificatie en identiteits-verificatie

Art. 23.

  1. Wanneer de advocaat niet kan voldoen aan zijn verplichting tot identificatie en verificatie van een cliënt, zijn lasthebbers of zijn uiteindelijke begunstigden, binnen de termijnen omschreven in de artikelen 21 en 22, mag hij met deze cliënt geen zakelijke relatie aangaan of verrichtingen voor hem uitvoeren. Hij beëindigt bovendien de zakelijke relatie die reeds werd aangegaan.
    In de gevallen bedoeld in het eerste lid, onderzoekt de advocaat, overeenkomstig artikel 35, of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichtingen, een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de Stafhouder.
  2. Paragraaf 1 is niet van toepassing op de advocaat, onder de strikte voorwaarde dat hij de rechtspositie van zijn cliënt bepaalt of deze cliënt verdedigt of vertegenwoordigt in of in verband met een rechtsgeding, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk rechtsgeding.

Afdeling 3. – Verplichting tot identificatie van de kenmerken van de cliënt en van het doel en de aard van de zakelijke relatie of van de occasionele verrichting

Art. 24.

  1. De advocaat neemt passende maatregelen om de kenmerken van de overeenkomstig artikel 15, § 1, geïdentificeerde cliënten en het doel en de aard van de zakelijke relatie of de voorgenomen occasionele verrichting te beoordelen.
    Hij vergewist zich er met name van dat hij beschikt over de informatie die nodig is voor de tenuitvoerlegging van het cliëntacceptatiebeleid bedoeld in artikel 5, voor de uitvoering van de verplichting tot doorlopende waakzaamheid ten aanzien van de zakelijke relaties en de occasionele verrichtingen, overeenkomstig afdeling 4, en voor de specifieke verplichting tot verhoogde waakzaamheid, overeenkomstig hoofdstuk 2.
    Hij neemt met name redelijke maatregelen om te bepalen of de geïdentificeerde personen, met toepassing van afdeling 2, met inbegrip van de uiteindelijke begunstigde van de begunstigde van een levensverzekeringsovereenkomst, politiek prominente personen, familieleden van politiek prominente personen of personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen zijn.
    Deze informatie moet ten laatste worden verkregen op het tijdstip waarop de zakelijke relatie wordt aangegaan of de occasionele verrichting wordt uitgevoerd. De daartoe genomen maatregelen zijn evenredig met het overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, geïdentificeerd risiconiveau.
  2. Indien de advocaat niet kan voldoen aan zijn verplichting bedoeld in paragraaf 1, mag hij geen zakelijke relatie aangaan, noch een verrichting, in het bijzonder een verrichting via een bankrekening, voor de cliënt uitvoeren.
    In de gevallen bedoeld in het eerste lid onderzoekt de advocaat overeenkomstig artikel 35 of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de in paragraaf 1 bedoelde verplichting een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de Stafhouder.
  3. Paragraaf 2 is niet van toepassing op de advocaat, onder de strikte voorwaarde dat hij de rechtspositie van zijn cliënt bepaalt of deze cliënt verdedigt of vertegenwoordigt in of in verband met een rechtsgeding, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk rechtsgeding.

Afdeling 4. – Verplichting tot waakzaamheid ten aanzien van de zakelijke relaties en de occasionele verrichtingen

Art. 25.

  1. De advocaat legt ten aanzien van elke verrichting die occasioneel of gedurende de zakelijke relatie wordt uitgevoerd door zijn overeenkomstig artikel 15, § 1 geïdentificeerde cliënten een waakzaamheid aan de dag die evenredig is met het overeenkomstig artikel 14, § 2, eerste lid, geïdentificeerd risiconiveau, wat met name het volgende inhoudt:
    1. een aandachtig onderzoek van de occasionele verrichtingen en een doorlopend onderzoek van de verrichtingen uitgevoerd gedurende de zakelijke relatie, alsook, indien nodig, van de oorsprong van de geldmiddelen, om te verifiëren of deze verrichtingen stroken met de kenmerken van de cliënt, met zijn risicoprofiel en, in voorkomend geval, met het doel en de aard van de zakelijke relatie of de voorgenomen verrichting en met het risicoprofiel van de cliënt, en om atypische verrichtingen op te sporen die moeten worden onderworpen aan een grondige analyse overeenkomstig artikel 35;
    2. het actueel houden van de gegevens die worden bijgehouden in het geval van een zakelijke relatie, overeenkomstig de afdelingen 2 en 3, met name wanneer elementen die relevant zijn voor de individuele risicobeoordeling bedoeld in artikel 14 worden gewijzigd.
      De bijwerking van de gegevens bedoeld in het eerste lid, 2°, en van de verificatie van deze gegevens wordt verricht overeenkomstig de artikelen 18 tot en met 20.
      In het kader van de bijwerking van de informatie die hij over zijn cliënten bijhoudt, neemt de advocaat maatregelen als bedoeld in artikel 30, § 1, 1°, die hem in staat stellen om onder zijn cliënten, de personen te identificeren die politiek prominente personen zijn geworden, familieleden van politiek prominente personen of personen bekend als naaste geassocieerden van politiek prominente personen; in voorkomend geval beslist de leidinggevende advocaat om de zakelijke relatie al dan niet voort te zetten en zijn de andere maatregelen van verhoogde waakzaamheid bedoeld in artikel 30, § 1, van toepassing.
      Onverminderd artikel 12, derde lid, impliceert de bijwerking van de informatie overeenkomstig het derde lid, indien dit noodzakelijk is, dat de individuele risicobeoordeling bedoeld in artikel 14, § 2, eerste lid, eveneens wordt bijgewerkt ten aanzien van de betrokken cliënten en in voorkomend geval, dat de draagwijdte van de getroffen maatregelen van doorlopende waakzaamheid wordt aangepast.
  2. Indien de advocaat redenen heeft om aan te nemen dat hij niet zal kunnen voldoen aan zijn verplichting bedoeld in paragraaf 1, mag hij geen zakelijke relatie aangaan, noch een verrichting voor de cliënt uitvoeren. Wanneer hij, ten aanzien van bestaande klanten niet kan voldoen aan die verplichting, beëindigt hij de zakelijke relatie die reeds werd aangegaan of past hij in voorkomend geval de alternatieve beperkende maatregelen toe bedoeld in artikel 23, § 1, derde lid. In de gevallen bedoeld in het eerste lid onderzoekt de advocaat, overeenkomstig artikel 35, of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de in het eerste lid bedoelde verplichting, een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de Stafhouder.
  3. Paragraaf 2 is niet van toepassing op de advocaat, onder de strikte voorwaarde dat hij de rechtspositie van zijn cliënt bepaalt of deze cliënt verdedigt of vertegenwoordigt in of in verband met een rechtsgeding, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een dergelijk rechtsgeding.

Art. 26.

Elke advocaat zorgt ervoor dat zijn personeelsleden, alsook zijn medewerkers of stagiairs die een verrichting die ze als atypisch beschouwen in de zin van artikel 25, § 1, 1°, of het feit dat ze niet kunnen voldoen aan de waakzaamheidsverplichtingen bedoeld in de artikelen 23, § 1, 24, § 3, en 25, § 2, intern melden, worden beschermd tegen elke bedreiging, elke vergeldingsmaatregel of daad van agressie, en in het bijzonder tegen nadelig of discriminerend optreden van de werkgever.

Hoofdstuk 2. – Bijzondere gevallen van verhoogde waakzaamheid

Art. 27.

In de gevallen bedoeld in artikel 22 maken de maatregelen genomen voor de verificatie van de identiteit van de personen bedoeld in de artikelen 15 tot en met 17, en de in het kader van de zakelijke relatie uitgevoerde verrichtingen het voorwerp uit van een verhoogde waakzaamheid totdat de identiteit van alle betrokken personen werd geverifieerd. Voor elke anomalie, met inbegrip van de onmogelijkheid om de identiteit van genoemde personen zo spoedig mogelijk te verifiëren, wordt een analyse verricht en wordt een schriftelijk verslag opgesteld als bedoeld in artikel 34.

Art. 28.

De advocaat past , in het kader van zijn zakelijke relaties of occasionele verrichtingen met natuurlijke of rechtspersonen of met juridische constructies, zoals trusts of fiducieën, die met een derde land met een hoog risico verband houden, de volgende maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe ten aanzien van zijn cliënten:.

  1. aanvullende informatie inwinnen over de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n);
  2. aanvullende informatie inwinnen over de beoogde aard van de zakelijke relatie;
  3. informatie inwinnen over de bron van de geldmiddelen en de bron van het vermogen van de cliënt en de uiteindelijk begunstigde(n);
  4. informatie inwinnen over de redenen voor de beoogde of verrichte verrichtingen;
  5. goedkeuring van de hoger leidinggevend advocaten verkrijgen voor het aangaan of voortzetten van de zakelijke relatie;
  6. verscherpte monitoring verrichten van de zakelijke relatie door het aantal en de frequentie van de controles te verhogen en door transactiepatronen te selecteren die nader onderzocht moeten worden;
  7. er, in voorkomend geval, voor zorgen dat de eerste betaling wordt verricht via een rekening op naam van de cliënt bij een kredietinstelling waarvoor waakzaamheidsnormen ten aanzien van de cliënten gelden die niet minder streng zijn dan de in de Wet vastgestelde normen.

Art. 29.

De advocaat past maatregelen van verhoogde waakzaamheid toe, inzonderheid rekening houdend met het risico op het witwassen van geld afkomstig uit al dan niet georganiseerde ernstige fiscale fraude als bedoeld in artikel 3, 23°, k):

  1. ten aanzien van de verrichtingen, met inbegrip van het in ontvangst nemen van geldmiddelen, die verband houden met een Staat zonder of met een lage belasting die opgenomen is in de lijst die bij koninklijk besluit is vastgesteld overeenkomstig artikel 307, § 1/2, derde lid, van het Wetboek van Inkomstenbelastingen 1992; en
  2. ten aanzien van de zakelijke relaties in het kader waarvan er verrichtingen worden uitgevoerd, daaronder begrepen het in ontvangst nemen van geldmiddelen, die verband houden met een Staat bedoeld in punt 1°, of waarbij natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies, zoals trusts of fiducieën, die gevestigd zijn in een dergelijke Staat of die onder het recht van een dergelijke Staat ressorteren, betrokken zijn.

Art. 30.

  1. Onverminderd artikel 5 legt de advocaat passende risicobeheersystemen, inclusief passende, op het risico afgestemde procedures, ten uitvoer om te bepalen of de cliënt waarmee hij een zakelijke relatie aangaat of heeft of waarvoor hij een occasionele verrichting uitvoert, een lasthebber van de cliënt of een uiteindelijke begunstigde van de cliënt een politiek prominente persoon, een familielid van een politiek prominente persoon of een persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon is of is geworden.
    Wanneer hij vaststelt dat een cliënt, een lasthebber of een uiteindelijke begunstigde van een cliënt een politiek prominente persoon, een familielid van een politiek prominente persoon of een persoon bekend als naaste geassocieerde van een politiek prominente persoon is of is geworden, neemt de advocaat naast de waakzaamheidsmaatregelen ten aanzien van de cliënten, als bedoeld in hoofdstuk 1, de volgende maatregelen van verhoogde waakzaamheid:
    1. toestemming verkrijgen van de leidinggevende advocaten om zakelijke relaties met dergelijke personen aan te gaan of voort te zetten of om een occasionele verrichting voor dergelijke personen uit te voeren;
    2. passende maatregelen nemen om de oorsprong vast te stellen van het vermogen en van de geldmiddelen die bij zakelijke relaties of verrichtingen met dergelijke personen worden gebruikt;
    3. een verscherpt toezicht uitoefenen op de zakelijke relatie.
  2. Indien aan een politiek prominente persoon door een lidstaat of een derde land, of door een internationale organisatie, niet langer een prominente publieke functie is toevertrouwd, houdt de advocaat rekening, gedurende ten minste twaalf maanden, met het door die persoon gevormde aanhoudende risico en past hij op de beoordeling van dat risico gebaseerde passende maatregelen toe totdat die persoon niet langer een aan politiek prominente personen eigen risico vormt.
  3. De lijst van exacte functies die overeenkomstig artikel 3, 29°, als prominente publieke functie worden aangemerkt zijn de functies bepaald in lijst IV, alsook deze opgenomen in de lijst gepubliceerd door de Europese Commissie in toepassing van artikel 20bis, lid 3, van richtlijn 2015/849.

Hoofdstuk 3. – Nakoming van de waakzaamheidsverplichtingen door derde zaakaanbrengers

Art. 31.

Onverminderd de gevallen waarin een beroep wordt gedaan op lasthebbers of onderaannemers die volgens hun instructies, alsook onder hun toezicht en verantwoordelijkheid handelen, mag de advocaat de waakzaamheidsverplichtingen bedoeld in de artikelen 18 tot en met 22, 24 en 25, § 1, 2°, laten vervullen door derde zaakaanbrengers. In dat geval blijft de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de naleving van deze verplichtingen bij de betrokken advocaat berusten.

Art. 32.

  1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder “derde zaakaanbrenger”:
    1. een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 5 van de Wet;
    2. een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2015/849, die ressorteert onder een andere lidstaat;
    3. een onderworpen entiteit als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 2015/849, die ressorteert onder een derde land en:
      1. die onderworpen is aan de wettelijke of reglementaire verplichtingen op het stuk van waakzaamheid ten aanzien van de cliënten en de bewaring van documenten die verenigbaar zijn met de verplichtingen waarin Richtlijn 2015/849 voorziet; en
      2. die onderworpen is aan een toezicht op de naleving van deze wettelijke of reglementaire verplichtingen dat voldoet aan de vereisten bepaald in hoofdstuk VI, afdeling 2, van Richtlijn 2015/849.
  2. De advocaat mag geen beroep doen op derde zaakaanbrengers die gevestigd zijn in derde landen met een hoog risico.
    In afwijking van het eerste lid, mag de advocaat een beroep doen op zijn bijkantoren of meerderheidsdochters of op andere entiteiten van zijn groep die hij heeft opgericht in derde landen met een hoog risico, indien aan de volgende voorwaarden voldaan is:
    1. de advocaat baseert zich op informatie die uitsluitend verstrekt is door een derde zaak-aanbrenger die deel uitmaakt van dezelfde groep;
    2. die groep past gedragslijnen en procedures ter voorkoming van WG/FT toe, evenals waakzaamheidsmaatregelen en regels betreffende de bewaring van documenten, overeenkomstig de Wet of Richtlijn 2015/849, of gelijkwaardige regels van het recht van een derde land, en controleert doelmatig of de derde zaakaanbrenger deze gedragslijnen en procedures, maatregelen en regels effectief in acht neemt;
    3. op de effectieve uitvoering van de verplichtingen bedoeld in 2° wordt op groepsniveau toezicht uitgeoefend door de Stafhouder, of de toezichtautoriteit van de lidstaat of het derde land waar de moederonderneming van de groep is gevestigd.

Art. 33.

  1. De advocaat die een beroep doet op een derde zaakaanbrenger, eist van hem dat hij onmiddellijk de informatie doorgeeft betreffende de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van diens lasthebbers en uiteindelijke begunstigden, en betreffende de kenmerken van de cliënt en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, die nodig is voor de uitvoering van de waakzaamheidsverplichtingen die aan de derde zaakaanbrenger zijn toevertrouwd overeenkomstig artikel 31.
    Hij neemt eveneens gepaste maatregelen opdat de zaakaanbrenger hem, zodra hij daarom verzoekt, onmiddellijk een afschrift bezorgt van de bewijsstukken of betrouwbare informatiebronnen aan de hand waarvan hij de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval van diens lasthebbers en uiteindelijke begunstigden heeft geverifieerd.
    Onder de voorwaarden bepaald in de artikelen 31 en 32, kan de advocaat de resultaten aanvaarden van de waakzaamheidsverplichtingen die zijn uitgevoerd door een derde zaakaanbrenger die zich bevindt in een lidstaat of derde land en dit, zelfs indien de gegevens of de bewijsstukken waarop de identificatie of de identiteitsverificatie betrekking heeft, verschillen van deze die vereist zijn door de Wet of door de maatregelen genomen ter uitvoering van de Wet.
  2. De onderworpen entiteiten bedoeld in artikel 5 van de Wet die optreden in de hoedanigheid van derde zaakaanbrengers, delen aan de instellingen of personen waarbij de cliënt is aangebracht, onmiddellijk de informatie mee betreffende de identiteit van de cliënt en, in voorkomend geval, van zijn lasthebbers en zijn uiteindelijke begunstigden, en betreffende de kenmerken van de cliënt en het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie, die noodzakelijk is voor de uitvoering van de waakzaamheidsverplichtingen die hen werden toevertrouwd overeenkomstig artikel 31.
    Ze bezorgen eveneens onverwijld, op eerste verzoek, een afschrift van de bewijsstukken of betrouwbare informatiebronnen aan de hand waarvan ze de identiteit van de cliënt en in voorkomend geval van zijn lasthebbers en uiteindelijke begunstigden hebben geverifieerd, met inbegrip van:
    1. indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van elektronische identificatiemiddelen zoals deze aangeboden of erkend binnen de authenticatiedienst zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de wet van 18 juli 2017 inzake elektronische identificatie, die de identiteit van personen online bevestigen;
    2. indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van relevante vertrouwensdiensten zoals bedoeld in Verordening 910/2014.

Titel 4. – Analyse van atypische verrichtingen en melding van vermoedens

Hoofdstuk 1. – Analyse van atypische verrichtingen

Art. 34.

  1. De advocaat voert onder de verantwoordelijkheid van de persoon aangeduid overeenkomstig artikel 6, § 2, een specifieke analyse uit van de atypische verrichtingen geïdentificeerd met toepassing van artikel 25, § 1, 1°, teneinde vast te stellen of van deze verrichtingen vermoed kan worden dat ze verband houden met het witwassen van geld of financiering van terrorisme. Hij onderzoekt met name, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de achtergrond en het doel van alle verrichtingen die voldoen aan ten minste een van de volgende voorwaarden:.
    1. zij zijn complex;
    2. zij zijn ongebruikelijk groot;
    3. zij vertonen een ongebruikelijk patroon; en/of
    4. zij hebben geen duidelijk economisch of rechtmatig doel.
      Hierbij neemt hij alle nodige maatregelen ter aanvulling van de in de artikelen 14 tot en met 30 bedoelde maatregelen en verhoogt hij in het bijzonder de intensiteit en de aard van de waakzaamheid ten aanzien van de zakelijke relatie, teneinde te bepalen of die verrichtingen verdacht blijken.
  2. De advocaat stelt een schriftelijk verslag op over de analyse die met toepassing van paragraaf 1 werd uitgevoerd.
    Dit verslag wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 6, § 2 bedoelde personen, die er op toezien dat er een passend gevolg aan wordt gegeven met toepassing van de in deze titel omschreven verplichtingen.

Art. 35.

In de gevallen bedoeld in de artikelen 23, § 1, 24, § 3, en 25, § 2, voert de advocaat een specifieke analyse uit, onder de verantwoordelijkheid van de overeenkomstig artikel 6, § 2, aangewezen persoon, om vast te stellen of de redenen waarom niet kan worden voldaan aan de waakzaamheidsverplichtingen, een vermoeden van WG/FT doen rijzen en of er reden is tot melding aan de Stafhouder, overeenkomstig de artikelen 36 tot en met 43.
De advocaat stelt een schriftelijk verslag op over de analyse die met toepassing van het eerste lid werd uitgevoerd. Dit verslag wordt opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de in artikel 6, § 2 bedoelde personen, die er op toezien dat er een passend gevolg aan wordt gegeven met toepassing van de in deze titel omschreven verplichtingen.

Hoofdstuk 2. – Melding van vermoedens

Afdeling 1. – Verplichting tot melding van vermoedens aan de Stafhouder en tot mededeling van bijkomende inlichtingen aan de Cel voor financiële informatieverwerking

Art. 36.

  1. Enkel bij de uitoefening van de activiteiten opgesomd in artikel 67 van de Codex, meldt de advocaat aan de Stafhouder, wanneer hij weet, vermoedt of redelijke gronden heeft om te vermoeden:
    1. dat geldmiddelen, ongeacht het bedrag, verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme;
    2. dat verrichtingen of pogingen tot verrichtingen verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme;
    3. buiten de gevallen bedoeld in 1° en 2°, dat een feit waarvan hij kennis heeft, verband houdt met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.
      De verplichting tot melding aan de Stafhouder met toepassing van 1° tot en met 3°, houdt niet in dat de advocaat de onderliggende criminele activiteit van het witwassen van geld dient te identificeren.
  2. De advocaat meldt eveneens aan de Stafhouder de verdachte geldmiddelen, verrichtingen of pogingen tot verrichtingen en feiten, als bedoeld in paragraaf 1, waarvan hij kennis krijgt in het kader van de activiteiten die hij uitoefent in een andere lidstaat zonder daar te beschikken over een dochteronderneming, een bijkantoor of een andere vestigingsvorm die hem daar vertegenwoordigen.
  3. De advocaat meldt aan de Stafhouder alle geldmiddelen, verrichtingen en feiten bepaald door de Koning, bij een in Ministerraad overlegd besluit, genomen op advies van de CFI.
  4. De advocaat meldt aan de Stafhouder, met toepassing van de paragrafen 1 tot en met 3, binnen de termijnen bedoeld in artikel 40.
  5. Tezelfdertijd maakt de advocaat alle inlichtingen en nuttige documenten aan de Stafhouder over.
  6. Bij twijfel raadpleegt de advocaat de Stafhouder.
  7. In afwijking van de § 1 tot en met § 6, deelt de advocaat, de informatie en inlichtingen in genoemde paragrafen niet mee, in het geval hij deze van één van zijn cliënten ontvangt of over één van zijn cliënten verkrijgt wanneer hij de rechtspositie van deze cliënt bepaalt, dan wel die cliënt in of in verband met een rechtsgeding verdedigt of vertegenwoordigt, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of verkregen. De rechtspositie van de cliënt bepalen, omvat juridische adviesverlening in de ruime betekenis.
    Het eerste lid is niet van toepassing wanneer de advocaat zelf heeft deelgenomen aan de witwasactiviteiten of de activiteiten voor financiering van terrorisme, hij juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme heeft verstrekt, of hij weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme.
  8. De Stafhouder controleert of de voorwaarden bepaald in § 7 zijn nageleefd. In voorkomend geval geeft hij de informatie in overeenstemming met de artikelen 39 en 40, onmiddellijk door aan de CFI.

Art. 37.

De advocaat geeft gevolg aan de verzoeken tot bijkomende inlichtingen die aan hem worden gericht door de CFI, op grond van artikel 81 van de Wet, binnen de door haar bepaalde termijnen. De advocaat kan daaraan slechts gevolg geven op voorwaarde van tussenkomst van zijn Stafhouder.

Art. 38.

Elke informatie of elke inlichting bedoeld in de artikelen 36 en 37 kan enkel gemeld worden aan de Stafhouder door de dominus litis.

Art. 39.

De informatie en de inlichtingen bedoeld in de artikelen 36 en 37, worden schriftelijk of op elektronische wijze door de Stafhouder gemeld aan de CFI, overeenkomstig de door haar bepaalde modaliteiten.
De Koning kan op advies van de CFI, de lijst van de onderworpen entiteiten opstellen waarvoor de in het eerste lid bedoelde kennisgevingen en inlichtingen, uitsluitend online worden gemeld.

Art. 40.

  1. De informatie betreffende een verrichting, als bedoeld in artikel 36, § 1, 2°, en §§ 2 en 3, wordt onmiddellijk aan de Stafhouder gemeld vóór de uitvoering ervan. In voorkomend geval vermeldt de advocaat de termijn waarbinnen de desbetreffende verrichting moet worden uitgevoerd en geeft hij gevolg aan de instructies van de Stafhouder.
    Wanneer de advocaat de Stafhouder niet kan inlichten over de verrichting alvorens deze uit te voeren, hetzij omdat het niet mogelijk is de uitvoering van de verrichting, gezien haar aard, uit te stellen, hetzij omdat uitstel van aard zou kunnen zijn de vervolging van de begunstigden van de betreffende verrichting te beletten, meldt hij deze verrichting onmiddellijk na de uitvoering ervan aan de Stafhouder.
    In dit geval wordt eveneens de reden meegedeeld waarom de Stafhouder niet kon worden ingelicht vooraleer de verrichting uit te voeren.
  2. Wanneer de advocaat weet, vermoedt of redelijke gronden heeft om te vermoeden dat geldmiddelen of een feit, als bedoeld in artikel 36, § 1, 1° en 3°, en § 2, verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, of wanneer hij kennisneemt van geldmiddelen of feiten als bedoeld in artikel 36, § 3, meldt hij dit onmiddellijk aan de Stafhouder.

Afdeling 2. – Mededelingsverbod

Art. 41.

  1. De advocaat, zijn medewerkers of stagiairs, evenals de Stafhouder, delen niet aan een betrokken cliënt noch aan derden mee dat informatie of inlichtingen, zijn, zullen worden of werden verstrekt aan de Stafhouder in overeenstemming met de artikelen 36 of 37, of dat een analyse naar het witwassen van geld of de financiering van terrorisme aan de gang is of zou kunnen worden geopend.
    Het verbod bedoeld in het eerste lid is ook van toepassing op de daarin bedoelde mededelingen van informatie of inlichtingen aan de bijkantoren van de advocaat gevestigd in derde landen.
  2. Wanneer een advocaat, een cliënt tracht te ontraden deel te nemen aan een illegale activiteit is er geen mededeling in de zin van paragraaf 1.

Art. 42.

  1. Het verbod waarvan sprake is in artikel 41 is niet van toepassing op de mededeling aan de Stafhouder, noch op de mededeling voor repressieve doeleinden.
  2. Het verbod waarvan sprake in artikel 41 is niet van toepassing op de mededeling van informatie tussen auditors, externe accountants en belastingadviseurs, erkende boekhouders en boekhouders-fiscalisten, notarissen, gerechtsdeurwaarders en advocaten:
    1. die hun beroepsactiviteiten uitoefenen, al dan niet als werknemers, binnen dezelfde rechtspersoon of een grotere structuur waartoe de persoon behoort en die onder dezelfde eigendom, hetzelfde bestuur of hetzelfde toezicht op de naleving van de verplichtingen vallen; of
    2. wanneer zij tussenkomen in verband met eenzelfde cliënt en in het kader van eenzelfde verrichting, op voorwaarde dat de uitgewisselde informatie betrekking heeft op die cliënt of die verrichting, dat ze uitsluitend wordt gebruikt ter voorkoming van witwassen van geld of van financiering van terrorisme, en dat de bestemmeling van de informatie onderworpen is aan gelijkwaardige verplichtingen dan degene bepaald in Richtlijn 2015/849 inzake het mededelingsverbod en de bescherming van de persoonsgegevens.

Afdeling 3. – Bescherming van de melders

Art. 43.

De verstrekking te goeder trouw van informatie aan de Stafhouder door een dominus litis, of door de Stafhouder aan de CFI in toepassing van artikel 36, §8, vormt geen inbreuk op ongeacht welke op grond van een contract of van een wettelijke, reglementaire of bestuursrechtelijke bepaling opgelegde beperking inzake de openbaarmaking van informatie en leidt voor de betrokken dominus litis, evenals voor de Stafhouder, tot geen enkele vorm van aansprakelijkheid op burgerrechtelijk, strafrechtelijk en tuchtrechtelijk vlak, noch tot nadelig of discriminatoir optreden van de werkgever, zelfs indien deze niet precies op de hoogte waren van de onderliggende criminele activiteit, en ongeacht of enige illegale activiteit daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

Afdeling 4. – Bewaring van gegevens en documenten

Art. 44.

De advocaat bewaart, op welke informatiedrager ook, met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken door de CFI of andere bevoegde autoriteiten van mogelijke gevallen van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme, de volgende documenten en informatie:

  1. de identificatiegegevens bedoeld in afdelingen 2 en 3 van titel 3, hoofdstuk 1, in voorkomend geval bijgewerkt in overeenstemming met artikel 25, en een afschrift van de bewijsstukken of van het resultaat van de raadpleging van een informatiebron, bedoeld in artikel 19, met inbegrip van;
    1. indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van elektronische identificatiemiddelen zoals deze aangeboden of erkend binnen de authenticatiedienst zoals bedoeld in de artikelen 9 en 10 van de wet van 18 juli 2017 inzake elektronische identificatie, die de identiteit van personen online bevestigen;
    2. indien beschikbaar, informatie verkregen door middel van relevante vertrouwensdiensten zoals bedoeld in Verordening 910/2014.
      De voornoemde bewijsstukken en informatie worden bewaard gedurende tien jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met hun cliënt of vanaf de datum van een occasionele verrichting;
      1. de documenten waarin de maatregelen zijn vastgelegd die zijn genomen om te voldoen aan de verplichting tot verificatie in het in artikel 17, § 1, derde lid bedoelde geval, met inbegrip van de informatie over de eventuele moeilijkheden die zich tijdens het verificatieproces hebben voorgedaan. Deze documenten en informatie worden bewaard gedurende tien jaar vanaf het einde van de zakelijke relatie met zijn cliënt of vanaf de datum van een occasionele verrichting;
  2. onder voorbehoud van andere toepasselijke wetgevingen, de bewijsstukken en registratiegegevens van verrichtingen, die nodig zijn voor het identificeren en nauwkeurig reconstrueren van de uitgevoerde verrichtingen, gedurende tien jaar vanaf de uitvoering van de verrichting;
  3. het geschreven verslag, opgemaakt op grond van de artikelen 34 en 35, overeenkomstig met de in 2° beschreven modaliteiten.
    In afwijking van het eerste lid, worden de in dit lid bedoelde bewaartermijnen van tien jaar teruggebracht tot zeven jaar in 2017, en respectievelijk acht en negen jaar in 2018 en 2019.

Art. 45.

In afwijking van artikel 44, 1°, kan de advocaat de bewaring van een afschrift van de daar bedoelde bewijsstukken vervangen door de bewaring van de verwijzingen van deze stukken, op voorwaarde dat de verwijzingen, wegens hun aard en de bewaringsmodaliteiten ervan, met zekerheid mogelijk maken voor de onderworpen entiteit om de betreffende stukken onmiddellijk te overleggen op verzoek van de CFI of andere bevoegde autoriteiten, na tussenkomst van zijn Stafhouder, gedurende de bewaringsperiode bepaald in hetzelfde artikel, en zonder dat deze stukken ondertussen zouden kunnen gewijzigd of veranderd zijn.

De advocaat die voornemens is om gebruik te maken van de afwijking bedoeld in het eerste lid preciseert voorafgaand, in het kader van zijn interne procedures, de categorieën van bewijsstukken waarvan hij de verwijzingen bewaart in plaats van een afschrift, evenals de opvragingsmodaliteiten van de betreffende stukken die mogelijk maken om ze, overeenkomstig het eerste lid, op verzoek te overleggen.

Art. 46.

  1. Onder voorbehoud van andere toepasselijke wetgevingen, heeft de advocaat de verplichting de persoonsgegevens te wissen bij het verstrijken van de bewaringstermijn bedoeld in artikel 44.
  2. Met betrekking tot de bewaring van documenten en informatie, bedoeld in artikel 44, eerste lid, betreffende de zakelijke relaties of de verrichtingen die zijn beëindigd of afgesloten tot en met 5 jaar vóór de inwerkingtreding van de Wet, zijn de bewaartermijnen zeven jaar voor de bedoelde documenten en informatie.

Art. 47.

De advocaat beschikt over systemen die hem in staat stelt ten volle te reageren, binnen de termijn bepaald in artikel 37 en via beveiligde kanalen, zodat de volledige vertrouwelijkheid gewaarborgd blijft, op verzoeken om informatie van de CFI in toepassing van artikel 81 van de Wet, van de gerechtelijke overheden of van de Stafhouder, in het kader van hun respectievelijke bevoegdheden, om te antwoorden op de vraag of de advocaat een zakelijke relatie onderhoudt, of gedurende een periode van tien jaar voorafgaand aan het verzoek een zakelijke relatie onderhouden heeft, met een gegeven persoon en, in voorkomend geval, op vragen over de aard van die relatie.

Art. 48.

  1. De verwerking van de persoonsgegevens krachtens de Wet door de advocaat, alsook door de Stafhouder, is onderworpen aan de bepalingen van Verordening 2016/679.
    De verwerking van deze gegevens is noodzakelijk voor het vervullen van een taak van algemeen belang in de zin van artikelen 6, 1. e) en 23, e) en wat betreft de Stafhouder 23, h), van Verordening 2016/679, en is gegrond en noodzakelijk om de wettelijke verplichtingen na te leven die de advocaat en de Stafhouder krachtens de Wet in acht moeten nemen.
    Deze verwerking is een noodzakelijke maatregel voor de voorkoming, de opsporing van het misdrijf witwassen van geld, de onderliggende misdrijven die hiermee verband houden en de financiering van terrorisme in de zin van artikel 23, d) van Verordening 2016/679.
  2. In toepassing van artikel 4, § 1, eerste lid, van de wet van 3 december 2017 tot oprichting van de Gegevensbeschermingsautoriteit is de Gegevensbeschermingsautoriteit verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens en van de naleving van de grondbeginselen van de bescherming van de persoonsgegevens in het kader van de Wet.
  3. Persoonsgegevens worden alleen verwerkt met het oog op het voorkomen van WG/FT en worden niet verder verwerkt op een manier die niet verenigbaar is met deze doelstellingen.
    De verwerking van persoonsgegevens op basis van de Wet voor andere doeleinden dan deze voorzien door de Wet, met name commerciële doeleinden, is verboden.
  4. De advocaat verstrekt aan zijn nieuwe cliënten, alvorens een zakelijke relatie aan te gaan of een occasionele verrichting uit te voeren, een algemene kennisgeving over de krachtens de Wet en Verordening 2016/679 geldende wettelijke verplichtingen bij de verwerking van persoonsgegevens met het oog op het voorkomen van WG/FT.

Art. 49.

  1. Elke advocaat is de verwerkingsverantwoordelijke van de persoonsgegevens die hij krachtens de Wet verzamelt voor de in de artikelen 1 en 48 bedoelde doeleinden.

    De in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens worden verzameld door de advocaat voor de vervulling van:
    1. zijn verplichtingen inzake identificatie en verificatie, als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 20;
    2. zijn verplichting tot identificatie van de kenmerken van de cliënt en van het doel en de aard van de zakelijke relatie of van de occasionele verrichting, als bedoeld in artikel 24; alsook
    3. zijn verplichting tot doorlopende waakzaamheid, als bedoeld in artikel 25;
    4. zijn verplichtingen inzake verhoogde waakzaamheid, als bedoeld in de artikelen 27 tot en met 30; en
    5. zijn verplichting tot analyse van atypische verrichtingen, als bedoeld in de artikelen 34 en 35.

      Op grond van het in artikel 41 vastgestelde mededelingsverbod en naast de uitzonderingen als bedoeld in de artikelen 14, lid 5, onder c) en d), 17, lid 3, onder b), 18, lid 2, en 20, lid 3, van Verordening 2016/679 wordt, teneinde de doelstellingen te waarborgen van artikel 23, lid 1, onder d) en e), van de voornoemde verordening, de uitoefening van de rechten als bedoeld in de artikelen 12 (transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene), 13 (te verstrekken informatie wanneer persoonsgegevens bij de betrokkene worden verzameld), 15 (recht van inzage), 16 (recht op rectificatie), 19 (kennisgevingsplicht inzake rectificatie of wissing van persoonsgegevens of verwerkingsbeperking), 21 (recht van bezwaar), 22 (recht inzake profilering) en 34 (mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene) van deze verordening geheel beperkt voor verwerkingen van persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van dezelfde verordening en zoals vastgelegd in het eerste lid van deze paragraaf, die worden uitgevoerd door de advocaat als verwerkingsverantwoordelijke die belast is met een taak van algemeen belang op grond van de artikelen 1 en 48, teneinde:
    6. de advocaat, de Stafhouder en de CFI in staat te stellen de verplichtingen na te komen waaraan zij op grond van de Wet zijn onderworpen; of
    7. ervoor te zorgen dat het voorkomen, opsporen en onderzoeken van witwassen en financiering van terrorisme niet in gevaar worden gebracht, en het belemmeren van officiële of gerechtelijke informatieverzoeken, analyses, onderzoeken of procedures in het kader van de Wet te voorkomen.

      Artikel 5 van de voornoemde Verordening 2016/679 is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde verwerkingen van persoonsgegevens, voor zover de bepalingen van dit artikel overeenstemmen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 van deze verordening.
      Wanneer bij de Gegevensbeschermingsautoriteit een klacht wordt ingediend krachtens artikel 77 van Verordening 2016/679 met betrekking tot een in het eerste lid bedoelde verwerking van persoonsgegevens, deelt zij de betrokkene uitsluitend mee dat de nodige verificaties werden verricht.
  2. De Stafhouder is de verwerkingsverantwoordelijke van de persoonsgegevens die hij krachtens de Wet verzamelt voor de in de artikelen 1 en 48 bedoelde doeleinden.
    De in het eerste lid bedoelde persoonsgegevens worden verzameld door de Stafhouder voor de uitvoering van:
    1. zijn toezichtsbevoegdheden, als omschreven in Boek IV, Titel 4 van de Wet;
    2. zijn verplichtingen inzake nationale en internationale samenwerking, als omschreven in Boek IV, Titels 5 en 6 van de Wet; en
    3. zijn bevoegdheden inzake administratieve sancties, als omschreven in Boek V, Titel 1 van de Wet.

      Op grond van het in artikel 41 vastgestelde mededelingsverbod en van het beroepsgeheim als omschreven in artikel 89 van de Wet en in andere wettelijke bepalingen die van toepassing zijn op de betrokken Stafhouder, en naast de uitzonderingen als bedoeld in de artikelen 14, lid 5, onder c) en d), 17, lid 3, onder b), 18, lid 2, en 20, lid 3, van Verordening 2016/679 wordt, teneinde de doelstellingen te waarborgen van artikel 23, lid 1, onder d), e) en h), van de voornoemde verordening, de uitoefening van de rechten als bedoeld in de artikelen 12 (transparante informatie, communicatie en nadere regels voor de uitoefening van de rechten van de betrokkene), 13 (te verstrekken informatie wanneer persoonsgegevens bij de betrokkene worden verzameld), 15 (recht van inzage), 16 (recht op rectificatie), 19 (kennisgevings-plicht inzake rectificatie of wissing van persoonsgegevens of verwerkingsbeperking), 21 (recht van bezwaar) en 34 (mededeling van een inbreuk in verband met persoonsgegevens aan de betrokkene) van deze verordening geheel beperkt voor verwerkingen van persoonsgegevens zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, van dezelfde verordening en zoals vastgelegd in het tweede lid van deze paragraaf, die worden uitgevoerd door de Stafhouder als verwerkingsverantwoordelijke die belast is met een taak van algemeen belang op grond van de artikelen 1 en 48, teneinde:
    4. de Stafhouder en de CFI in staat te stellen de verplichtingen na te komen waaraan zij op grond van de Wet zijn onderworpen; of
    5. ervoor te zorgen dat het voorkomen, opsporen en onderzoeken van witwassen en financiering van terrorisme niet in gevaar worden gebracht, en het belemmeren van officiële of gerechtelijke informatieverzoeken, analyses, onderzoeken of procedures in het kader van de Wet te voorkomen.

      Artikel 5 van de voornoemde Verordening 2016/679 is niet van toepassing op de in het eerste lid bedoelde verwerkingen van persoonsgegevens, voor zover de bepalingen van dit artikel overeenstemmen met de rechten en verplichtingen als bedoeld in de artikelen 12 tot en met 22 van deze verordening.
      De Stafhouder bewaart de persoonsgegevens niet langer dan nodig voor de doeleinden waarvoor ze worden opgeslagen.
      Deze paragraaf is van toepassing onverminderd andere wettelijke bepalingen betreffende de verwerking van persoonsgegevens door de Stafhouder krachtens de Wet.
      Wanneer bij de Gegevensbeschermingsautoriteit een klacht wordt ingediend krachtens artikel 77 van Verordening 2016/679 met betrekking tot een in het eerste lid bedoelde verwerking van persoonsgegevens, deelt zij de betrokkene uitsluitend mee dat de nodige verificaties werden verricht.

Lijsten

De lijsten bij deze bijlage maken integraal deel uit van de bijlage. Ze bestaan uit artikelen. Wanneer ernaar verwezen wordt, wordt uitdrukkelijk vermeld dat het om artikelen van de betrokken lijst gaat.

Lijst I.

Artikel 1. De variabelen die de advocaat ten minste in overweging neemt in zijn integrale risicobeoordeling bedoeld in artikel 11, tweede lid, zijn de volgende:

  1. het doel van een rekening of een relatie;
  2. de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten verrichtingen;
  3. de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie.

Lijst II.

Artikel 1. De indicatieve factoren van een potentieel lager risico bedoeld in de artikelen 11, tweede lid, en 14, § 2, zijn de volgende:

  1. cliëntgebonden risicofactoren:
    1. beursgenoteerde vennootschappen die onderworpen zijn aan informatievereisten (op grond van het beursreglement of krachtens wettelijke of afdwingbare middelen) welke voorschriften omvatten om toereikende transparantie betreffende de uiteindelijke begunstigden te garanderen;
    2. overheden of overheidsbedrijven;
    3. cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een lager risico als vermeld in punt 3°;
  2. risicofactoren verbonden aan producten, diensten, verrichtingen of leveringskanalen:
    1. levensverzekeringsovereenkomsten met een lage premie;
    2. pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidstelling kunnen dienen;
    3. een aanvullend pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;
    4. financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om voor financiële inclusiedoeleinden de toegang te vergroten;
    5. producten waarbij het WG/FT-risico wordt beheerd door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld);
  3. geografische risicofactoren – registratie, vestiging of woonst in:
    1. lidstaten;
    2. derde landen met doeltreffende systemen ter bestrijding van WG/FT;
    3. derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;
    4. derde landen die volgens geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, voorschriften inzake de bestrijding van WG/FT hebben die beantwoorden aan de herziene FAG-aanbevelingen en die voorschriften effectief ten uitvoer leggen.

Lijst III.

Artikel 1. De indicatieve factoren van een potentieel hoger risico bedoeld in de artikelen 11, tweede lid, en 14, § 2, zijn de volgende:

  1. cliëntgebonden risicofactoren:
    1. de zakelijke relatie vindt plaats in ongebruikelijke omstandigheden;
    2. de cliënten die inwoner zijn van geografische gebieden met een hoog risico bedoeld onder 3°;
    3. rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;
    4. vennootschappen met gevolmachtigde aandeelhouders (“shareholders”) of met aandelen aan toonder;
    5. bedrijven waar veel geldverkeer in contanten plaatsvindt;
    6. de eigendomsstructuur van de vennootschap lijkt ongebruikelijk of buitensporig complex gezien de aard van de vennootschapsactiviteit;
    7. de cliënt is een onderdaan van een derde land die in een lidstaat verblijfsrechten of het staatsburgerschap aanvraagt in ruil voor kapitaaloverdrachten, de aankoop van onroerend goed of overheidsobligaties of investeringen in vennootschappen in een lidstaat;
  2. risicofactoren verbonden aan producten, diensten, verrichtingen of leveringskanalen:
    1. private banking;
    2. producten of verrichtingen die anonimiteit bevorderen;
    3. zakelijke relaties op afstand of verrichtingen op afstand, zonder bepaalde garanties, zoals elektronische identificatiemiddelen of relevante vertrouwensdiensten zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 910/2014 of ieder andere identificatieproces dat veilig is, op afstand of langs elektronische weg plaatsvindt en door de relevante nationale autoriteiten is gereglementeerd, erkend, goedgekeurd of aanvaard;
    4. betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-verbonden derden;
    5. nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leverings-mechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten.
    6. verrichtingen in verband met aardolie, wapens, edele metalen, tabaksproducten, culturele kunstvoorwerpen en andere artikelen van archeologisch, historisch, cultureel en religieus belang of met grote wetenschappelijke waarde, alsook ivoor en beschermde soorten.
  3. geografische risicofactoren:
    1. onverminderd artikel 38, landen die op basis van geloofwaardige bronnen zoals wederzijdse beoordelingen, gedetailleerde evaluatierapporten, of gepubliceerde follow-uprapporten, worden aangemerkt als een land zonder effectieve WG/FT-systemen;
    2. landen die volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;
    3. landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Europese Unie of de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd;
    4. landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan als terroristisch aangemerkte organisaties actief zijn.

Lijst IV

Artikel. 1. De volgende functies zijn prominent publieke functies als bedoeld in artikel 3, 29°:

  1. staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen:
    1. de Koning;
    2. de Eerste minister, Minister-president, Vice-Eersteministers, Viceministers-President, ministers en staatssecretarissen;
  2. parlementsleden of leden van soortgelijke wetgevende organen:
    1. de Kamervoorzitter, Senaatsvoorzitter, Parlementsvoorzitter, parlementsleden, senatoren, gecoöpteerde senatoren, commissievoorzitters en commissieleden;
  3. leden van bestuurslichamen van politieke partijen:
    1. de leden van het partijbestuur, de politieke raad, de partijraad, het directiecomité, het dagelijks bestuur en het partijsecretariaat;
  4. leden van hooggerechtshoven, grondwettelijke hoven of van andere hoge rechterlijke instanties, met inbegrip van administratieve rechterlijke instanties, die arresten wijzen waartegen geen beroep openstaat, behalve in uitzonderlijke omstandigheden:
    1. raadsheer in het Hof van Cassatie (met inbegrip van de eerste voorzitter, de voorzitter en de sectie voorzitters);
    2. raadsheer in het hof van beroep (met inbegrip van de eerste voorzitter en de kamervoorzitters);
    3. raadsheer in het arbeidshof (met inbegrip van de eerste voorzitter en de kamervoorzitters);
    4. plaatsvervangende raadsheren bij deze drie hoven;
    5. de eerste Voorzitter, voorzitters, kamervoorzitters, staatsraden, assessoren, en auditeurs bij de Raad van State;
  5. leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken:
    1. de Gouverneur en de leden van het Directiecomité en van de Regentenraad van de Nationale Bank van België;
    2. de eerste voorzitter, de voorzitters en raadsheren bij het Rekenhof;
  6. ambassadeurs, consuls, zaakgelastigden en hoge officieren van de strijdkrachten:
    1. de ambassadeurs, consuls en zaakgelastigden;
    2. de officieren bekleed met de graad van generaal of van admiraal die door de Koning voor een specifieke functie aangewezen zijn;
    3. de officieren bekleed met de graad van luitenant-generaal of vice-admiraal die, naargelang het geval, door de Koning of de minister van Defensie, voor hun ambt aangewezen zijn;
    4. de officieren bekleed met de graad van generaalmajoor of divisieadmiraal die, naargelang het geval, door de Koning of de minister van Defensie, voor hun ambt aangewezen zijn;
    5. de officieren bekleed met de graad van brigadegeneraal of flottielje-admiraal die door de Koning voor een specifieke functie aangewezen zijn;
  7. leden van het leidinggevend, toezichthoudend of bestuurslichaam van overheidsbedrijven:
    1. de Chief Executive Officer, de Afgevaardigd of Gedelegeerd Bestuurder, de voorzitter, bestuurders en leden van de raad van bestuur, de voorzitter en de leden van het directiecomité en het uitvoerend comité, de regeringscommissarissen;
  8. bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of bekleders van een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie gevestigd op het Belgisch grondgebied.

Nog vragen? Onze specialisten ter zake

Ontdek alle medewerkers

Dominique Dombret

Jurist deontologie

Merve Köse

Jurist deontologie

Ben Claes

Jurist studiedienst

Gerelateerd nieuws

Deze berichten verschenen recent:
Deontologie Podcast
vrijdag 29 maart 2024

Podcast Ten Gronde: F*Q deontologie

In een boeiende aflevering van de podcast Ten Gronde, gemodereerd door bestuurder Jan Meerts, wordt de deontologie kritisch in vraag gesteld, met een focus op de veranderende landschappen van ethiek en praktijk. Mr. Eva Raepsaet, stafhouder Luk Delbrouck en vice-stafhouder Frank Judo betreden de arena om te debatteren over de ethiek en de grenzen van het beroep.

Deze podcast biedt een unieke kans om diepgaand inzicht te krijgen in de ethiek en de moderne ontwikkelingen van het beroep. Luister alsof u er zelf bij was!

Meer lezen
Deontologie Rechten van de mens
donderdag 25 januari 2024

Het Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens: een steun voor klokkenluiders

Recente wetten versterken de bescherming van klokkenluiders in Belgische privébedrijven en de federale publieke sector. Deze wetten, voortkomend uit een Europese richtlijn, bieden niet alleen bescherming maar ook diverse vormen van ondersteuning via het onafhankelijke Federaal Instituut voor de Rechten van de Mens (FIRM). Advocaten en advocatenkantoren die geïnteresseerd zijn in de verdediging van klokkenluiders worden opgeroepen om zich bij het FIRM te melden.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht
donderdag 11 januari 2024

Nieuwjaarsgeschenk van het Grondwettelijk Hof

Het Grondwettelijk Hof heeft op 11 januari 2024 opnieuw het beroepsgeheim van de advocaat beschermd in een bevestiging van zijn eerdere DAC6-rechtspraak. Ditmaal handelen de arresten over de omzettingsregelgeving op federaal niveau en op het niveau van de Franstalige Gemeenschap, het Waalse Gewest en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.

Meer lezen
Deontologie
woensdag 15 november 2023

Individueel e-mailadres voortaan verplicht

Advocaten moeten vanaf nu bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen
Deontologie
donderdag 12 oktober 2023

OVB waarschuwt voor platform 'starofservice.be'

Het platform “starofservice.be” beweert via het internet vragers en aanbieders van ‘diensten’ met elkaar in contact te brengen. Er is ernstige twijfel over het bonafide karakter ervan, zodat de OVB elke samenwerking afraadt. Samenwerking kan bovendien zware deontologische inbreuken opleveren.

Meer lezen
Tucht
donderdag 24 augustus 2023

Onrechtmatig verzet niet langer mogelijk in procedures zoals in tucht

Onze algemene vergadering keurde op 8 februari 2023 een wijzigingsreglement goed dat voortaan (onder meer) de mogelijkheid biedt aan de raad van de Orde om verzet in procedures zoals in tucht ongedaan te verklaren. Dat reglement trad recent in werking.

Meer lezen
Deontologie Fiscaal recht
donderdag 20 juli 2023

Het Grondwettelijke Hof verdedigt opnieuw ons beroepsgeheim bij DAC6

Het Grondwettelijke Hof heeft vandaag opnieuw uitspraak gedaan met betrekking tot een Vlaams decreet dat de administratieve samenwerking op het gebied van belastingen regelt. Het Hof respecteert opnieuw het beroepsgeheim van ons beroep.

Meer lezen
Deontologie Witwaspreventie
vrijdag 09 juni 2023

OVB waarschuwt voor opleiding witwaspreventie door SwiftSkills

We vernamen dat SwiftSkills, een e-learning platform, advocaten via een misleidend e-mailbericht aanspoort om deel te nemen aan een opleiding over hun verplichtingen onder de wet van 18 september 2017 ‘tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten’ (WPW).

Meer lezen
Deontologie
donderdag 08 juni 2023

Individueel e-mailadres wordt verplicht

Advocaten moeten voortaan bereikbaar zijn via een (individueel) e-mailadres. Dat besliste onze algemene vergadering.

Meer lezen