Voorzitter op vrijdag: "Ongenuanceerde veralgemening beïnvloedt de publieke opinie, en niet in goede zin"
Laat u of uw medewerker niet vangen met valse e-mails voor betalingsverzoeken
De OVB werd uitgenodigd om haar standpunt over de voorgestelde hervorming van het ondernemingsrecht toe te lichten op de hoorzitting van de Kamercommissie Handels- en Economisch Recht van 19 januari 2018.
De voornaamste aandachtspunten uit het standpunt van de OVB omtrent het wetsontwerp van 7 december 2017 houdende hervorming van het ondernemingsrecht, worden hieronder kort uiteengezet.
Integratie van boek VI WER en boek XIV WER is een goede zaak
Onder meer voor de advocatuur is het van bijzonder belang dat het wetsontwerp de opheffing van Boek XIV WER beoogt. Boek XIV is van toepassing op beoefenaars van een vrij beroep voor de intellectuele prestaties kenmerkend voor de beroepen die zij leveren. Die prestaties worden onder het toepassingsgebied van Boek VI WER gebracht.
De OVB vindt de integratie van boek VI WER en boek XIV WER een goede zaak. De OVB merkt evenwel op dat, in het geval van de uitoefening van een vrij beroep, de omschrijving “gebruikelijke plaats van beroepsuitoefening” uit boek XIV WER gepaster is dan de definitie van “verkoopruimte” uit boek VI WER. De OVB wijst er daarnaast op dat het onderscheid tussen “intellectueel kenmerkende prestatie” en “niet-intellectueel kenmerkende prestatie” ook dient verlaten te worden in het voorgestelde artikel XV.10/1 WER.
Verhouding tot deontologie in licht van Richtlijn oneerlijke handelspraktijken
Boek VI WER bevat, in tegenstelling tot boek XIV WER, geen verwijzing naar artikel 3.8 van de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken. Die bepaling laat toe dat er deontologische gedragscodes bestaan voor vrije beroepen. De OVB pleit ervoor dergelijke verwijzing op te nemen in boek VI WER, nu boek XIV WER geïntegreerd wordt in boek VI WER.
Juridische tweedelijnsbijstand als sociale dienst
De OVB meent dat er voor de juridische eerste-en tweedelijnsbijstand terecht een uitdrukkelijke uitzondering inzake de algemene verplichting tot informatie van de consument is opgenomen in het wetsontwerp.
Raadpleging Hoge Raad voor de Zelfstandigen en K.M.O.
In overeenstemming met het voorgestelde artikel VI. 35, §2 WER worden, wanneer het besluit gaat over beoefenaars van een vrij beroep, ook de interprofessionele organisaties van de betrokken beoefenaars van een vrij beroep die niet vertegenwoordigd zijn in de Hoge Raad voor de Zelfstandigen en de K.M.O. geraadpleegd. De OVB benadrukt dat een interprofessionele organisatie niet in haar naam kan spreken aangezien de OVB een volledig zelfregulerende beroepsorganisatie is met een specifieke finaliteit die gedefinieerd is in artikel 495 Ger.W. De OVB dringt daarom aan op een uitzondering voor de door de wet opgerichte beroepsverenigingen die de wettelijke opdracht hebben te waken over het algemeen belang.
Bevoegdheid voorzitter ondernemingsrechtbank voor stakingsvorderingen
Volgens de OVB verdient het inderdaad een aanbeveling om ook voor beoefenaars van vrije beroepen de voorzitter van de ondernemingsrechtbank bevoegd te maken voor stakingsvorderingen.
Onverenigbaarheid van het beroep van advocaat met het drijven van handel of nijverheid
De afschaffing van het begrip “daden van koophandel” dwingt tot aanpassing van artikel 437, 3° Ger.W., dat bepaalt dat het beroep van advocaat onverenigbaar is met het “drijven van handel of nijverheid”.