Deontologie-advies Advies 715
De projectgebonden multidisciplinaire samenwerking is in essentie projectgebonden en tijdelijk. De appreciatie van het begrip ‘tijdelijk’, komt toe aan de stafhouder - een overeenkomst van bepaalde duur die telkens stilzwijgend wordt verlengd voor de duur van één jaar, is de facto een overeenkomst van onbepaalde duur. Een dergelijke vorm van samenwerking kan dan ook niet worden beschouwd als een tijdelijke multidisciplinaire samenwerking.
Het beroepsgeheim van de advocaat (dat van openbare orde is) kan niet contractueel worden beperkt in de tijd. Vertrouwelijke informatie blijft beschermd door het beroepsgeheim van de advocaat, ook al eindigt de samenwerking met de niet-advocaten.
Auteur
Merve Köse

Auteur
Dominique Dombret

Vraag
Een advocatenkantoor bezorgt u het ontwerp van overeenkomst van een projectgebonden multidisciplinaire samenwerking in de vorm van een tijdelijke maatschap.
U stelt vast dat de tijdelijke maatschap wordt opgericht voor drie jaar, waarna het telkens stilzwijgend wordt verlengd voor een periode van één jaar.
U vraagt of er specifieke regels zijn over de duur van een tijdelijke multidisciplinaire samenwerking en of de overeenkomst nog als een tijdelijke samenwerking kan worden beschouwd aangezien ze sowieso drie jaar zal duren én stilzwijgend verlengd wordt.
Advies
De projectgebonden multidisciplinaire samenwerking wordt geregeld in de artikelen 179.1 en 179.2 van de Codex. Deze vorm van samenwerking kenmerkt zich in essentie door het feit dat het projectgebonden en tijdelijk is. De appreciatie van het begrip ‘tijdelijk’, komt toe aan de (vice)stafhouder. De Codex bevat geen specifieke regel over de concrete invulling hiervan.
Een overeenkomst van bepaalde duur (in casu drie jaar) die telkens stilzwijgend wordt verlengd voor de duur van één jaar, is de facto een overeenkomst van onbepaalde duur. Een dergelijke vorm van samenwerking kan dan ook niet worden beschouwd als een tijdelijke multidisciplinaire samenwerking.
Er is meer aan de hand. Lectuur van de voorliggende overeenkomst leert mij dat de voorgehouden projectgebonden multidisciplinaire samenwerking in realiteit een multidisciplinaire associatie blijkt te zijn. Hiervoor verwijs ik naar artikel 6.3 en artikel 20 van de overeenkomst, waaruit blijkt dat de leden van het samenwerkingsverband delen in de winst of het verlies.
Zoals u weet verbiedt artikel 178.1 van de Codex alsnog de multidisciplinaire associatie.
Tot slot wijs ik nog op artikel 28.1 dat luidt als volgt:
Elke vennoot verbindt er zich toe om, gedurende de duur van onderhavige Overeenkomst en vijf jaar na het verlies van de hoedanigheid van Vennoot, alle informatie die in het kader van de uitvoering van deze Overeenkomst verkrijgt van een andere Vennoot als vertrouwelijk en confidentieel te beschouwen. Confidentiële informatie zal iedere geschreven en/of mondeling meegedeelde informatie zijn die een Vennoot verschaft/bekendmaakt aan een andere Vennoot in de uitvoering van deze Overeenkomst met vermelding dat de informatie vertrouwelijk is of iedere informatie die uit haar aard als confidentieel dient beschouwd te worden.
Het beroepsgeheim van de advocaat (dat van openbare orde is) kan niet contractueel worden beperkt in de tijd. Vertrouwelijke informatie blijft beschermd door het beroepsgeheim van de advocaat, ook al eindigt de samenwerking met de niet-advocaten.
Volledigheidshalve geef ik u mee dat volgens artikel 177.1 van de Codex de advocaat in zijn multidisciplinaire samenwerking het respect voor de kernwaarden van de advocatuur (zoals het beroepsgeheim) verzekert en de naleving van de deontologische regels die op hem van toepassing zijn.
Ik besluit dan ook dat de deontologie de advocaten verbiedt de voorgelegde multidisciplinaire samenwerking aan te gaan.
Jan Meerts
Bestuurder deontologie, tucht en regulering