Exclusief volgberoep voor OM schendt gelijkheidsbeginsel
Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 6 juni 2019 geoordeeld dat het volgberoep in strafzaken het gelijkheidsbeginsel schendt. De uitspraak betekent dat het volgberoep waarover het openbaar ministerie beschikt, ook moet openstaan voor de beklaagde.
Het Grondwettelijk Hof heeft in een arrest van 6 juni 2019 geoordeeld dat het volgberoep in strafzaken het gelijkheidsbeginsel schendt. Het arrest antwoordt daarmee op een prejudiciële vraag van het Hof van Cassatie. De uitspraak impliceert dat het volgberoep waarover het openbaar ministerie beschikt, ook moet openstaan voor de beklaagde.
Het volgberoep van het OM
De Potpourri II-wet van 5 februari 2016 paste artikel 203, §1 Sv. aan voor wat de beroepstermijnen van het openbaar ministerie betreft. Zowel de beklaagde als het openbaar ministerie beschikken over een standaard beroepstermijn van 30 dagen, maar het openbaar ministerie krijgt een bijkomende termijn van 10 dagen als de beklaagde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij hoger beroep heeft ingesteld.
De wetgever wou met die wijziging voorkomen dat het openbaar ministerie vlak voor het vervallen van de beroepstermijn verschalkt zou worden door een laattijdig aangetekend hoger beroep door de beklaagde. De bijkomende termijn biedt het openbaar ministerie de mogelijkheid na te denken over de opportuniteit om hoger beroep in te stellen tegen gedeelten van het vonnis die in het hoger beroep van de beklaagde niet worden betwist.
Beklaagde ongelijk behandeld
Het Hof verduidelijkt dat de beklaagde die mogelijkheid wordt ontnomen. Nochtans is het omgekeerde scenario eveneens denkbaar sinds de invoering van het zogenaamde grievenstelsel in de Potpourri II-wet (waarover het Grondwettelijk Hof recent nog een arrest geveld heeft). Waar het hoger beroep van het openbaar ministerie vroeger een volledig nieuwe beoordeling van de zaak tot gevolg had, wordt het debat voor de appelrechter nu begrensd door de grieven die de partijen hebben geformuleerd. De bekommernis van de wetgever ten aanzien van het openbaar ministerie zou dus eveneens van toepassing moeten zijn op de beklaagde.
Het ontbreken van een volgberoep voor de beklaagde wordt nog verergerd door het feit dat geen enkele wetsbepaling vereist dat hij, in tegenstelling tot het openbaar ministerie, op de hoogte wordt gebracht van het ingestelde beroep vóór de dagvaarding om voor het gerecht te verschijnen.
Conclusie
Het Hof concludeert daarom dat de rechten van de verdediging van de beklaagde op onevenredige wijze worden ingeperkt. Het beslist de gevolgen van de bepaling te handhaven voor de definitieve rechterlijke beslissingen op tegenspraak vóór de bekendmaking van het arrest in het BS, maar dus niet voor hangende zaken.
Ook interessant
Wetsvoorstel rond minnelijke schikking voor PPP’s roept juridische bedenkingen op
Op vraag van de Kamercommissie Justitie hebben we een kort advies afgeleverd bij het wetsvoorstel om de verruimde minnelijke schikking onmogelijk te maken voor politiek prominente personen (nr. 56-1042). We spreken ons niet uit over de rechtsfiguur op zich, maar hebben wel ernstige bedenkingen bij de argumentatie.
Van spreekrecht naar aangifteplicht
Een nieuw wetsvoorstel wil het spreekrecht voor beroepsgeheimhouders omvormen tot een aangifteplicht. Zo zouden advocaten bij kennis van bepaalde misdrijven verplicht worden melding te doen bij het parket. In de Kamercommissie Justitie van 23 september 2025 werd OVB-bestuurder Nicolaas Vinckier daarover gehoord, die daar benadrukte dat dit het beroepsgeheim uitholt en slachtoffers net kan schaden.