Perimeter van het beroep van advocaat
Advocaten mogen zich niet inlaten met het drijven van handel of nijverheid. Dat is het voorschrift van artikel 437 van het Gerechtelijk wetboek.
Onder bepaalde voorwaarden, o.m. van voorafgaande melding aan de stafhouder, kan een advocaat bij toepassing van artikel 11bis Codex Deontologie andere professionele activiteiten voeren naast die van advocaat.
Het 3de lid van artikel 11bis maakt een uitzondering op die regel en verbiedt bepaalde activiteiten die hoe dan ook nooit toegestaan zijn. Het gaat daarbij hoofdzakelijk om activiteiten die, omwille van de financiële implicaties ervan, als absoluut onverenigbaar met het beroep van advocaat geacht worden. Daarnaast zijn er activiteiten die door hun bijzondere aard als ontoelaatbaar bestempeld worden, zoals wapenhandel of de organisatie van kansspelen.
Die uitdrukkelijke uitzonderingen doen echter geen afbreuk aan de algemene toepassing van artikel 437 Ger.W. De tekst van artikel 11bis preciseert immers zelf dat de mogelijkheid om nevenactiviteiten te voeren geldt ‘onverminderd de toepassing van artikel 437 Ger. W.’. Zoals bekend legt artikel 437 de onverenigbaarheden van het beroep van advocaat met andere beroepsactiviteiten wettelijk vast:
Het beroep van advocaat is onverenigbaar:
- met het beroep van werkend magistraat, van griffier en van staatsambtenaar;
- met de ambten van notaris en van gerechtsdeurwaarder;
- met het drijven van handel of nijverheid;
- met alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengen.
Indien er een reden van onverenigbaarheid bestaat, wordt de weglating van het tableau, van de lijst van de advocaten die hun beroep uitoefenen onder de beroepstitel van een andere lidstaat van de Europese Unie of van de lijst van stagiairs uitgesproken door de raad van de Orde, hetzij op het verzoek van de betrokken advocaat, hetzij ambtshalve, en in dit laatste geval volgens de rechtspleging in tuchtzaken.
Het beroep van advocaat is verenigbaar met het ambt van rechter in ondernemingszaken.
De OVB vestigt de aandacht van de advocaten specifiek op artikel 437, 1ste lid, 3°, dat voorschrijft dat het beroep van advocaat onverenigbaar is met het drijven van ‘handel’ en ‘nijverheid’.
Bij de invoering van het Wetboek Economisch Recht is de verwachting ontstaan dat die paragraaf wellicht uit het Gerechtelijk Wetboek zou verdwijnen, omdat de concepten ‘handel of nijverheid’ samen met de opheffing van het vroegere Wetboek van Koophandel in onbruik geraakt waren.
De realiteit is dat tot op de dag van heden artikel 437 Ger.W. ongewijzigd is gebleven. Die wetsbepaling heeft uiteraard voorrang op de deontologische regels, te meer daar de uitdrukkelijke tekst van artikel 11bis van de Codex dat zelf aangeeft. Voorts bevestigt art. 254, lid 2, van de ondernemingswet van 15 april 2018 dat wettelijke, reglementaire of deontologische bepalingen die met verwijzing naar “handelaar” of “koopman” beperkingen opleggen aan de toegelaten activiteiten van gereglementeerde beroepen (dus zeker niet alleen de advocatuur), onverlet blijven.
In een arrest van 26 maart 2021 heeft het Hof van Cassatie dit principe bevestigd. In haar conclusie bij dit arrest schrijft eerste advocaat-generaal Ria Mortier:
"Thans wordt voormelde onverenigbaarheid veeleer dan aan de geest van handel, de aansprakelijkheid van handelaars en het gevaar voor faillissement verbonden aan het gegeven dat het een ander beroep betreft met eigen regels, risico’s en geplogenheden en dat de cliënten in hun advocaat een vertrouwensman moeten ontmoeten die uit de behartiging van hun belangen, wat de stijl en de plichten van zijn werkzaamheden bepaalt, zijn beroepsinkomen verwerft."
Het lijdt geen twijfel dat de advocaten zich onder de heersende wetgeving aan die regel moeten conformeren.
Aan de advocaten die menen dat hun activiteit een probleem stelt vanuit het oogpunt van de besproken onverenigbaarheidsregel, raadt de OVB aan zich in verbinding te stellen met de stafhouder. De handhaving van de regel valt onder de uitsluitende bevoegdheid van de stafhouder en de raad van de Orde waaronder de betrokken advocaat ressorteert.
Ook interessant
Wet Private Opsporing: enkele aandachtspunten voor advocaten
De Wet Private Opsporing (WPO) vervangt sinds haar inwerkingtreding op 16 december 2024 de verouderde wet van 19 juli 1991 ‘tot regeling van het beroep van privédetective’. Advocaten die in het kader van hun dienstverlening aan de cliënt beroep willen doen op private onderzoekers moeten zich terdege bewust zijn de bepalingen van de WPO en hun cliënt daarover informeren. We geven u daarom een beknopt overzicht met aandachtspunten.
Reflectie en verdieping op het vijfde Seminarie Tucht
Op vrijdag 16 mei 2025 vond de vijfde editie van het Seminarie Tucht plaats rond één gemeenschappelijk doel: het verdiepen van de kennis en reflectie over het tuchtrecht binnen de advocatuur.