Ga verder naar de inhoud

DBRC-decreet gewijzigd

dinsdag 15 juni 2021

Op 19 mei 2021 stemde het Vlaams parlement in met een reeks wijzigingen aan het DBRC-decreet. De wijziging die het meest in het oog springt is de uitwerking van het belang bij het middel. Verder versoepelt het wijzigingsdecreet de procedure tot tussenkomst en de bemiddelingsprocedure, breidt het de substitutiebevoegdheid van de rechter uit, en brengt het veranderingen aan op het vlak van het rolrecht en de rechtsplegingsvergoeding.

Ben Claes

Jurist studiedienst
Ben Claes

Deel dit artikel

Op 14 juni 2021 verscheen het decreet van 21 mei 2021 'tot wijziging van het decreet van 4 april 2014 betreffende de organisatie en de rechtspleging van sommige Vlaamse bestuursrechtscolleges, wat betreft de optimalisatie van de procedures' (DBRC-decreet).

Het brengt enkele ingrijpende wijzigingen aan in het DBRC-decreet.

A. Ver­dui­de­lij­king 'belang bij het middel'

De belangrijkste wijziging is ongetwijfeld de precisering van het belang bij het middel. Volgens het vroegere derde lid van artikel 35 DBRC-decreet kon een onwettigheid alleen aanleiding geven tot een vernietiging als de partij die ze aanvoerde werd benadeeld door de ingeroepen onwettigheid.

Een nieuw derde lid onderscheidt nu drie gevallen waarin de schending van een norm of algemeen rechtsbeginsel niet tot vernietiging kan leiden:

  1. Belangenschade: de partij die de schending aanvoert wordt niet benadeeld door de ingeroepen onwettigheid.
  2. Relativiteitseis: de ingeroepen onwettigheid strekt kennelijk niet tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
  3. Attentieplicht: de partij heeft kennelijk verzuimd de ingeroepen onwettigheid aan te voeren op een nuttig ogenblik tijdens de bestuurlijke procedure.

Deze gronden doen geen afbreuk aan de mogelijkheid om de schending aan te voeren van regels van openbare orde.

B. Uitbreiding sub­sti­tu­tie­recht

Na een vernietigingsarrest kan de overheid gehouden zijn een nieuwe beslissing te nemen. In dat geval beveelt de Raad voor Vergunningsbetwistingen of het Handhavingscollege de overheid om een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de overwegingen die in de uitspraak zijn opgenomen, al dan niet gekoppeld aan bijkomende voorwaarden.

Als die nieuw te nemen beslissing het gevolg is van een gebonden bevoegdheid van de overheid, dan laat artikel 37, §2 DBRC-decreet toe dat de Raad voor Vergunningsbetwistingen of het Handhavingscollege zijn arrest in de plaats stelt van die beslissing.

Een nieuw tweede lid van artikel 37, §2 bepaalt dat daaronder ook de gevallen van feitelijk of naderhand gebonden bevoegdheid vallen die volgen uit de toepassing van de regelgeving in het licht van de concrete gegevens en omstandigheden van het dossier.

C. Van rechtswege tus­sen­ko­men­de partij

In het vergunningscontentieux staan klassiek de vergunningverlenende overheid en de persoon die zich verzet tegen een verleende vergunning tegenover elkaar. Hoewel de vergunninghouder vaak het meest te verliezen of te winnen heeft in dergelijke procedures, moest hij tot voor kort steeds een verzoek indienen om als belanghebbende tussen te komen.

Het nieuwe derde lid van artikel 20 DBRC-decreet bepaalt nu dat de in de bestreden beslissing vermelde vergunninghouder of persoon die een melding heeft verricht, van rechtswege tussenkomende partij is op voorwaarde dat hij niet de beroepsindiener is. In geval van overdracht van de bestreden beslissing kan de nieuwe vergunninghouder het geding hervatten.

Deze van rechtswege tussenkomende partij wordt vrijgesteld van de betaling van het rolrecht.

D. Ver­soe­pe­ling tussenkomst

Artikelen 20 en 21 DBRC-decreet worden gewijzigd om te verduidelijken dat een tussenkomende partij geen apart verzoekschrift tot tussenkomst meer moet indienen. De wens om tussen te komen zal voortaan in een schriftelijke uiteenzetting uitgedrukt moeten worden. Die schriftelijke uiteenzetting wordt verder uitgewerkt in het Procedurebesluit.

E. Ver­soe­pe­ling bemiddeling

Ook de opstart en einde van de bemiddelingsprocedure worden versoepeld. Volgens het vroegere artikel 42 DBRC-decreet kon de Raad voor vergunningsbetwistingen op gezamenlijk verzoek van de partijen of op eigen initiatief, maar met akkoord van de partijen, met een tussenuitspraak tot bemiddeling beslissen zolang het beroep niet in beraad is genomen.

Omdat het procedé van de tussenuitspraak te omslachtig is, kan de voorzitter voortaan de partijen bij proces-verbaal laten overgaan tot bemiddeling. Bij proces-verbaal kan hij ook laten vaststellen dat de bemiddeling mislukt is en overgaan tot hervatting van de jurisdictionele procedure.

Verder wordt niet meer vereist dat de bemiddelaar een grondige kennis heeft van en nuttige ervaring in het domein van het Vlaamse recht betreffende de ruimtelijke ordening of van het Vlaamse milieurecht, maar wel in het domein dat het voorwerp uitmaakt van het geschil.

Tot slot wordt verduidelijkt dat alleen een gezamenlijk verzoek tot bemiddeling de proceduretermijnen schorst.

F. Betaling rolrecht

Voorheen bracht de griffier de verzoekende of tussenkomende partij schriftelijk op de hoogte van het verschuldigde rolrecht. Die beschikte dan op straffe van niet-ontvankelijkheid van het verzoekschrift (tot tussenkomst) over een betalingstermijn van vijftien dagen.

Nu vergt de nieuwe vijfde paragraaf van artikel 21 van het DBRC-decreet dat een bewijs van overschrijving of storting van het rolrecht gelijktijdig met het verzoekschrift of de tussenkomst wordt ingediend. Is dat niet het geval, dan nodigt de griffier de verzoekende of tussenkomende partij uit om het rolrecht binnen acht dagen te betalen. Anders is het beroep niet-ontvankelijk.

G. Rechts­ple­gings­ver­goe­ding

Terwijl de Raad voor Vergunningsbetwistingen vroeger alleen een RPV kon toekennen aan de partij die ten gronde - en dus na afloop van de vernietigingsprocedure - in het gelijk werd gesteld, kan hij dat nu ook doen ten aanzien van een partij die tout court in het gelijk werd gesteld.

Dat betekent dat de Raad voortaan ook in schorsingsprocedures een RPV kan toekennen.

In­wer­king­tre­ding

De verduidelijking van het belang bij het middel (A) en de wijzigingen aan de tussenkomst (C en D), de bemiddeling (E), het rolrecht (F) en de RPV (G) zijn van toepassing op vorderingen ingediend vanaf de datum van hun inwerkingtreding. Op aanvullende vorderingen waarvan de hoofdvordering werd ingediend voor de inwerkingtreding van deze wijzigingen, blijft de oude regeling van toepassing.

De verduidelijking van het belang bij het middel en de uitbreiding van het substitutierecht treden in werking tien dagen na publicatie in het Belgisch Staatsblad. De overige wijzigingen treden in werking op een datum te bepalen door de Vlaamse regering.

Naar het Grond­wet­te­lijk Hof?

De verduidelijking van het belang bij het middel schendt mogelijk het recht op toegang tot de rechter. De OVB beraadt zich dan ook over verdere stappen.

Download hier het Decreet