Ga verder naar de inhoud

Wets­wij­zi­gin­gen in het vreem­de­lin­gen­recht goedgekeurd in Ka­mer­com­mis­sie

vrijdag 02 februari 2024

In januari keurde de kamercommissie Binnenlandse Zaken vier wetsontwerpen met aanpassingen aan het vreemdelingenrecht goed. Er komt niet alleen een specifieke administratieve verblijfsprocedure voor staatlozen, maar ook wordt het terugkeerbeleid verscherpt, worden de regels over gezinshereniging aangedraaid en worden de regels inzake materiële hulp gewijzigd. Bij drie van deze wetsontwerpen schreven we een advies. 

Ben Claes

Jurist studiedienst
Ben Claes

Nico Moons

Jurist studiedienst
Avatar

Deel dit artikel

Een ad­mi­ni­stra­tie­ve ver­blijfs­pro­ce­du­re voor staatlozen (nr. 3600)

Het eerste wetsontwerp voegt in de vreemdelingenwet de nieuwe artikelen 57/37 tot en met 57/46 in, die de administratieve verblijfsprocedure voor staatlozen bevatten. 

In essentie kan de vreemdeling voortaan een aanvraag tot verblijf wegens staatloosheid indienen bij de Dienst Vreemdelingenzaken (DVZ). DVZ zal vervolgens het advies inwinnen van het Commissariaat-Generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen (CGVS) over de vraag of de vreemdeling aan de verblijfsvoorwaarden voor staatlozen voldoet. 

Belangrijk is dat het CGVS daarbij gebonden is door een eventuele eerdere beslissing van de familierechtbank die de vreemdeling als staatloze erkent, dan wel de uitspraak van de familierechtbank in een hangend geschil moet afwachten. 

Als de DVZ de aanvraag goedkeurt, geniet de vreemdeling een verblijfsrecht voor een duur van vijf jaar. Als de vreemdeling na afloop van die termijn nog steeds aan de verblijfsvoorwaarden voor een staatloze voldoet, geniet hij een verblijf van onbeperkte duur zolang hij aan die voorwaarden beantwoordt.

Hoewel we verheugd zijn dat de wet nu uitdrukkelijk bevestigt dat de uitspraken van de familierechter bindend zijn voor DVZ en het CGVS, kampt het wetsontwerp nog steeds met twee fundamentele gebreken:

  • Er is nu sprake van twee parallelle procedures, één voor de familierechtbank en één voor de Dienst Vreemdelingenzaken, zonder dat het wetsontwerp bepaalt hoe die procedures zich tot elkaar verhouden. 
  • Daarnaast biedt het wetsontwerp volgens ons geen afdoende verantwoording voor het feit dat vluchtelingen en staatlozen, minstens procedureel, verschillend worden behandeld, terwijl uit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof blijkt dat die twee categorieën vergelijkbaar zijn.

Aanklampend te­rug­keer­be­leid (nr. 3599)

Het tweede wetsontwerp wijzigt de vreemdelingenwet om te komen tot een terugkeerbeleid dat volgens de staatssecretaris niet alleen effectiever en kordater is, maar ook humaner. Het wetsontwerp bevat daartoe onder meer de volgende maatregelen:

  • Op vreemdelingen die niet langer toegelaten of gemachtigd zijn om op het grondgebied te verblijven, rust voortaan een medewerkingsverplichting tijdens alle fasen van een verwijderings- of terugkeerprocedure, ook wanneer er daarbij medische onderzoeken vereist zouden zijn. Die kunnen bij gebrek aan medewerking zo nodig onder dwang plaatsvinden. Daarnaast kan een gebrek aan medewerking ook wijzen op een risico op onderduiking.
  • Er komt een wettelijk kader voor de “aanklampende” begeleiding van de vreemdeling in het kader van een verwijderings- of terugkeerprocedure, als alternatief voor detentie. Die begeleiding gaat uit van ICAM-coaches en biedt een geïndividualiseerde en intensieve opvolging van uitgeprocedeerde vreemdelingen om niet alleen een einde te maken aan hun illegaal verblijf, maar ook om voor hen een duurzame oplossing te zoeken. Andere alternatieven voor detentie zijn preventieve maatregelen en minder dwingende maatregelen voor vasthouding.
  • Er komt een wettelijk omschrijving van het begrip “onderduiken” in de zin van artikel 29 van de Dublin-Verordening. Dat is het geval als een vreemdeling, die geïnformeerd is over zijn verplichtingen, zich desondanks toch opzettelijk onttrekt aan de autoriteiten die belast zijn met de uitvoering van de overdracht om die overdracht te verhinderen. Het wetsontwerp voorziet vier niet-limitatieve gevallen waarin de vreemdeling wordt geacht te zijn ondergedoken, bv. als hij zich zonder geldige reden niet meldt voor de gesprekken in het kader van het aanklampende begeleidingstraject.

We lijstten onze bezwaren op in een uitgebreid advies, maar moet jammer genoeg vaststellen dat met het merendeel geen rekening werd gehouden:

  • De vreemdeling komt dankzij de medewerkingsverplichting in een dilemma terecht: als hij meewerkt, dreigt hij zijn procesbelang te verliezen in procedures voor de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen; als hij niet meewerkt, vertoont hij een risico op onderduiking. Daarnaast heeft het wetsontwerp weinig oog voor de bijstandsverplichtingen van de overheid ten aanzien van de vreemdeling.
  • De omschrijving van het begrip “onderduiken” beantwoordt niet aan de rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen en die van het Europees Hof van Justitie.
  • Het wettelijk kader om vreemdelingen met dwang te onderwerpen aan een medisch onderzoek is niet proportioneel.

Ge­zins­her­e­ni­ging (nr. 3596)

Dit wetsontwerp beoogt betere afstemming met Europese instrumenten en rechtspraak, bijkomende waarborgen ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van de procedure en een duidelijker wettelijk kader voor specifieke categorieën. Het gaat onder meer om volgende wijzigingen:

  • De wachttermijn van 12 maanden voordat familieleden van de betrokken vreemdeling een aanvraag tot verblijf kunnen indienen zal aanvangen vanaf de dag dat de gezinshereniger, die over een verblijfsrecht van onbeperkte duur beschikt werd toegelaten of gemachtigd tot een verblijf in België.
  • Als het minderjarige kind meerderjarig wordt tijdens of kort na de procedure tot bekomen van internationale bescherming, kan de aanvraag tot gezinshereniging nog worden ingediend tot 3 maanden na de toekenning. We hebben hierbij geargumenteerd dat dit een minimumtermijn is en strijdig met het arrest van de Raad van State van 23 december 2022 (nr.255.380), dat een termijn van 1 jaar bepaalt. Bij die termijn wordt rekening gehouden met bijzondere omstandigheden die een laattijdige indiening van de aanvraag objectief verschoonbaar maken. Dat is echter een onnauwkeurige vertaling van de rechtspraak van het Hof van Justitie die meer in de richting van overmacht gaat.
  • Het voorzien van een afgeleid recht op verblijf voor de ouders van een minderjarige begunstigde van internationale bescherming waarbij die laatste wel in België moet verblijven onder begeleiding van één of beide ouders. In het licht van het arrest Afrin van het Hof van Justitie (18 april 2023, C-1/23) hebben we in ons advies bij het voorontwerp echter gepleit dat de aanvraag ook digitaal of per aangetekend schrijven mogelijk moet zijn, alsook door de referentiepersoon, wanneer het voor de betrokkene onmogelijk is om dit zelf en/of fysiek te doen.
  • Het invoeren van een voorwaarde van daadwerkelijke zorg voor gezinshereniging als ouder van een minderjarige Belg. We hebben daarbij gewezen op de noodzaak van een adequate afweging van artikel 8 EVRM. Volgens vaste rechtspraak van het EHRM wordt het gezinsleven tussen een ouder en zijn minderjarig kind immers vermoed. De Raad voor Vreemdelingenbetwistingen gaat thans consequent na of een weigering geen schending van artikel 8 EVRM uitmaakt. De nieuwe extra voorwaarde lijkt daarmee op gespannen voet te staan. Enkel wanneer noch een financiële noch een affectieve band wordt aangetoond, is er geen gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.
  • Het duidelijk definiëren op welke Belg die gebruik gemaakt heeft van zijn vrij verkeer, de regels voor gezinshereniging met een Unieburger van toepassing zijn.

Inperking recht op materiële hulp (nr. 3598)

Ten slotte is er het wetsontwerp tot wijziging van de Opvangwet en de OCMW-wet

De materiële hulp voor een verzoeker van internationale bescherming zal niet langer eindigen wanneer de uitvoeringstermijn van het bevel om het grondgebied te verlaten verstreken is. Het ijkpunt wordt de kennisgeving van de definitieve negatieve beslissing in het kader van de procedure. 

Er wordt ook geconcretiseerd dat het terugkeertraject binnen een termijn van 30 dagen vanaf de kennisgeving opgesteld en uitgevoerd wordt. Tijdens die 30 dagen kan de betrokkene echter nog wel genieten van materiële hulp.

Vreemdelingenrecht Standpunt

Wetsontwerpen staatloosheid, terugkeerbeleid en gezinshereniging

De OVB leverde advies bij voorontwerpen van wet betreffende de ontwikkeling van een specifieke administratieve verblijfsprocedure voor staatlozen en de verscherping van het terugkeerbeleid en de regels over gezinshereniging

Meer lezen

Ook interessant

Vreemdelingenrecht
vrijdag 02 februari 2024

Nieuw medisch getuigschrift voor verblijfsaanvragen

Een gewijzigde versie van het standaardmodel medisch getuigschrift is goedgekeurd volgens het ministerieel besluit van 15 december 2023. Dat model moet worden gebruikt bij de indiening van een aanvraag tot verblijf op basis van artikel 9ter van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Vanaf 1 maart 2024 is het verplicht om dat nieuwe model te gebruiken.

Meer lezen
Vreemdelingenrecht
vrijdag 22 december 2023

Gedetailleerde contactgegevens Dienst Vreemdelingenzaken nu beschikbaar voor OVB-leden

De OVB heeft eindelijk toegang gekregen tot een gedetailleerde lijst met contactgegevens van de Dienst Vreemdelingenzaken, na jarenlang aandringen en een gerechtelijke uitspraak in ons voordeel.

Meer lezen