Ga verder naar de inhoud

Justitie strenger, sneller en ... on­men­se­lij­ker?

woensdag 17 november 2021

Vorige week werd het wetsontwerp om justitie menselijker, straffer en sneller te maken goedgekeurd in de Kamercommissie Justitie. We hebben ernstige bezwaren bij de wijziging van de Interneringswet, die het verblijf van geïnterneerden op de psychiatrische afdeling van de gevangenis legaliseert.

Deel dit artikel

Het wetsontwerp om justitie menselijker, straffer en sneller te maken: een titel die hoge verwachtingen schept. De tekst zelf is helaas minder revolutionair en bevat veelal aanpassingen van vormelijke aard. Hoewel er over de reële impact van dit ontwerp voor de efficiëntie van justitie kan gediscussieerd worden, maakt het hoofdstuk over de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering één zaak duidelijk: menselijker wordt het in ieder geval niet.

Het EHRM heeft België reeds verschillende keren veroordeeld voor de wijze waarop geïnterneerden behandeld worden in de gevangenissen. Uit de memorie blijkt dat de wetgever zich daarvan bewust is, maar zij is dat ook (en nog meer) van het feit dat het tekort aan plaatsen in de gespecialiseerde inrichtingen en psychiatrische voorzieningen nijpend is. Het wetsontwerp maakt het daarom mogelijk om geïnterneerden of personen waarvan de invrijheidstelling op proef werd herroepen, in de psychiatrische afdeling van de gevangenis onder te brengen voor de periode tussen de plaatsingsbeslissing en de effectieve plaatsing.

In plaats van structurele maatregelen te nemen die de Straatsburgse rechtspraak naleven, wordt ervoor gezorgd dat de problematische situatie die reeds op het terrein werd toegepast nu ook wettelijk is vastgelegd. Een erg machiavellistische, maar daarom nog geen mens(enrecht)elijke oplossing.

Gevangenissen zijn geen adequaat kader voor geïnterneerde personen. De infrastructuur voldoet niet aan de vereiste opvangvoorzieningen en er heerst een reëel tekort aan gekwalificeerd personeel voor de behandeling van psychiatrische stoornissen.

Zowel OVB als OBFG verzetten zich daarom tegen dit hoofdstuk uit het wetsontwerp (i.h.b. artikelen 128 en 131). We hebben onze opmerkingen overgemaakt aan het kabinet en de leden van de Kamercommissie Justitie.